Uitspraak
1.[naam gedaagde 1],
[naam gedaagde 2],
1.DE VERDERE PROCEDURE
2.DE VERDERE BEOORDELING
heb verklaard dat de heer [gedaagde 2] en mevrouw [gedaagde 1] zo goed betaalden en dat ik om die reden blij om hen was. (…)”
nooitenige huur is betaald, onjuist is. Dat maakt haar stelling ten aanzien van het niet betaald zijn van de overige maanden (waarover niet is verklaard door de getuigen [naam nichtje] en [naam vriendin van stiefzoon] op zich al minder geloofwaardig. Daarentegen vindt de stelling van [gedaagde 2] dat hij
altijdde huur heeft betaald, bevestiging in de verklaringen van [gedaagde 1]. De verklaring van [gedaagde 1] dat zij gedurende de huurperiode altijd maandelijks de huur contant aan [eiseres] hebben voldaan, vindt steun in de verklaringen van de getuige [zus van gedaagde 2] en in het geleverde bewijs omtrent de betalingen die zijn gedaan in de aanwezigheid van de getuigen [naam nichtje] en [naam vriendin van stiefzoon]. Het gerecht is van oordeel dat de verklaring van [gedaagde 1] daarmee voldoende betrouwbaar is om te worden gebruikt. Die verklaring stemt grotendeels overeen met die van [gedaagde 2].