Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[de minderjarige](hierna de minderjarige),
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Op 6 oktober 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De zaak betreft een minderjarige, geboren in 2005 in Haïti, die sinds 2014 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft. De wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige, verzoekster, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel een bijzondere band met Aruba. Deze aanvraag werd op 27 augustus 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie afgewezen.
Verzoekster heeft op 1 september 2021 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft op 7 september 2021 het gerecht verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 september 2021 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. M.L. Hassell, betoogd dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet stand zal houden, aangezien de minderjarige al sinds 2014 op Aruba verblijft. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Paula, stelde echter dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij de procedure, omdat de minderjarige niet met uitzetting werd bedreigd.
De rechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat er geen voldoende spoedeisend belang is aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheden die verzoekster aanvoerde, zoals de onzekere verblijfsstatus van de minderjarige en de psychologische druk die dit met zich meebrengt, werden niet als voldoende beschouwd om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De rechter heeft daarom het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.