ECLI:NL:OGEAA:2021:531
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening ex art 54 van de Lar inzake bevel tot uitzetting van Venezolaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoekster, een Venezolaanse vrouw, had bezwaar gemaakt tegen een bevelschrift van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, dat haar onmiddellijke uitzetting beval. Dit bevelschrift was op 9 juli 2021 afgegeven, waarbij ook een periode van niet toelating van 96 maanden was opgelegd. Verzoekster had op 7 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de bevelschriften en op 16 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht.
Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. De Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een medewerker van DIMAS. Verzoekster stelde dat zij sinds 1993 gehuwd is met een man van Nederlandse nationaliteit en altijd in het bezit is geweest van een geldige verblijfsvergunning. Ze voerde aan dat haar belang om in Aruba te blijven, gezien haar rol als verzorgster van haar aan drugs verslaafde echtgenoot, zwaarder weegt dan het belang van de overheid bij haar uitzetting.
De voorzieningenrechter overwoog dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris was getoetst en dat er geen grond was voor schorsing van het bevel tot uitzetting. De rechter concludeerde dat de Minister op goede gronden had besloten tot uitzetting, gezien het strafbare feit dat verzoekster had gepleegd en de gevolgen daarvan voor de openbare orde. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot schorsing van de uitzetting af, met de overweging dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de genomen besluiten.