ECLI:NL:OGEAA:2021:531

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AUA202102294
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening ex art 54 van de Lar inzake bevel tot uitzetting van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoekster, een Venezolaanse vrouw, had bezwaar gemaakt tegen een bevelschrift van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, dat haar onmiddellijke uitzetting beval. Dit bevelschrift was op 9 juli 2021 afgegeven, waarbij ook een periode van niet toelating van 96 maanden was opgelegd. Verzoekster had op 7 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de bevelschriften en op 16 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht.

Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. De Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een medewerker van DIMAS. Verzoekster stelde dat zij sinds 1993 gehuwd is met een man van Nederlandse nationaliteit en altijd in het bezit is geweest van een geldige verblijfsvergunning. Ze voerde aan dat haar belang om in Aruba te blijven, gezien haar rol als verzorgster van haar aan drugs verslaafde echtgenoot, zwaarder weegt dan het belang van de overheid bij haar uitzetting.

De voorzieningenrechter overwoog dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris was getoetst en dat er geen grond was voor schorsing van het bevel tot uitzetting. De rechter concludeerde dat de Minister op goede gronden had besloten tot uitzetting, gezien het strafbare feit dat verzoekster had gepleegd en de gevolgen daarvan voor de openbare orde. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot schorsing van de uitzetting af, met de overweging dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de genomen besluiten.

Uitspraak

Uitspraak van 22 september 2021
AUA202102294 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. B.M. de Sousa,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 9 juli 2021 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de (onmiddellijke) uitzetting van verzoekster bevolen. Bij die beschikking is tevens een periode van niet toelating aan verzoekster opgelegd van zesennegentig (96) maanden.
Bij bevelschrift van 9 juli 2021 heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoekster bevolen.
Tegen beide bevelschriften heeft verzoekster op 7 augustus 2021 bezwaar gemaakt.
Op 16 augustus 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 september 2021. Verzoekster is in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde voornoemd en M. Ras (Guarda Nos Costa).
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Ten aanzien van het bevelschrift tot inbewaringstelling
2. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de rechtmatigheid van de inbewaringstelling binnen 72 uur door de rechter-commissaris getoetst. In het onderhavige geval heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling op 9 juli 2021 rechtmatig geacht. De toetsing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris dient voor de toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Lar op een lijn te worden gesteld met het geval waarin tegen een besluit beroep is opengesteld op een (andere) onafhankelijke rechter. De strekking van dit voorschrift is immers dat er geen plaats is voor toetsing van een beschikking door de bestuursrechter op grond van de Lar, indien die toetsing reeds op grond van een andere landsverordening door een andere onafhankelijke rechter is of kan worden geschied. Dit leidt tot de conclusie dat tegen het bevelschrift tot inbewaringstelling geen bezwaar op grond van de Lar kan worden gemaakt, zodat dit bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk zal dienen te worden verklaard. Voor schorsing van dit bevelschrift bestaat derhalve geen grond. Het verzoek dient in zoverre te worden afgewezen (vergelijk de uitspraak van het gerecht van 2 april 2015, ECLI:NL:OGEAA:2015:12).
Standpunten van partijen
3.1
Aan het bevel tot uitzetting heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet (meer) in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat uit onderzoek is gebleken dat haar vergunning is komen te vervallen, dat zij op 4 september 2017 is uitgeschreven uit het bevolkingsregister, dat zij in Aruba een strafbaar feit heeft gepleegd en om die reden haar verblijf, met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet (langer) wenselijk wordt geacht. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat verzoekster tussen 2003 en 2010 niet met haar echtgenoot op Aruba verbleef en dat op grond van artikel 5 van de Ltu de minister op goede gronden de toelating van rechtswege heeft vervallen verklaard.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevelschrift tot uitzetting, onder bepaling dat verzoekster de afloop van de procedure te weder verkrijging van haar verblijfsvergunning tot in hoogste instantie, in Aruba mag afwachten. Aan dit verzoek heeft verzoekster ten grondslag gelegd dat:
- zij sinds [datum] 1993 gehuwd is met [echtgenoot], die de Nederlandse nationaliteit bezit;
- zij zich nimmer heeft uitgeschreven uit het bevolkingsregister;
- zij altijd in het bezit is geweest van een geldige verblijfsvergunning en aan haar op 29 januari 2020 een verklaring van rechtswege verblijf ex artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Ltu is afgegeven;
- haar belang, om haar family life in Aruba voort te zetten, prevaleert boven het belang van verweerder om haar onmiddellijk uit te zetten, omdat zij al jaren de enige steun en verzorgster is van haar aan de drugs geraakte echtgenoot.
Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat zij om her-uitgifte van de verklaring van rechtswege heeft verzocht, daar deze op onjuiste gronden vervallen is verklaard.
Het geschil
4. Voor het schorsen van de bestreden beschikking is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
De feiten
5.1
Verzoekster is geboren op [datum]1954 in de Dominicaanse Republiek en is van Dominicaanse nationaliteit.
5.2
Verzoekster is op [datum] 1993 gehuwd met [echtgenoot], die geboren is in Aruba en de Nederlandse nationaliteit bezit.
5.3
Verzoekster is sinds haar huwelijk steeds in het bezit geweest van een geldige verblijfsvergunning. Aan haar is op 29 januari 2020 een verklaring van rechtswege tot verblijf in Aruba verleend, omdat zij heeft aangetoond gedurende tenminste 5 jaar gehuwd te zijn met en in Aruba inwonend te zijn bij [echtgenoot].
5.3
Op 4 september 2020 is de aan verzoekster verleende verklaring van rechtswege door verweerder vervallen verklaard, omdat verzoekster niet zou zijn ingeschreven bij haar echtgenoot.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen, voor zover hier van belang, uitgezet worden
a. personen die na het verlies van hun toelating van rechtswege niet binnen een te stellen termijn Aruba hebben verlaten;
b. personen, voor wie ingevolge de Ltu toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Beoordeling
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Ten aanzien van het bevelschrift tot uitzetting d.d. 9 juli 2021 (hierna: de bestreden beschikking)
8.1
Niet in geschil is en ook het gerecht stelt vast dat de Ltu op verzoekster van toepassing is en dat derhalve ingevolge deze landsverordening voor verzoekster toelating tot verblijf is vereist. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekster op 23 juni 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden wegens de handel in verdovende middelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit delict van dien aard dat haar verblijf in Aruba met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk kan worden geacht. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Onder deze omstandigheden was verweerder ingevolge artikel 15, lid 1 aanhef en onder b, Ltu bevoegd verzoekster uit zetten. Het betoog van verzoekster dat zij altijd heeft samengewoond met haar echtgenoot, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders. Dat verweerder in het bevel tot uitzetting ten onrechte artikel 15, lid 1 aanhef en onderdeel d Ltu heeft genoemd als bepaling waarop de uitzetting is gegrond doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft de uitzetting immers blijkens de tekst van het bevel (mede) gebaseerd op de goede zeden, de openbare orde en het algemeen belang.
8.2
Met het betoog dat haar belang om haar aan de drugs verslaafde echtgenoot te steunen en te verzorgen, prevaleert boven het belang van verweerder doet zij in feite een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: het EVRM).
8.3
Ingevolge het eerste lid van deze bepaling, voor zover hier van belang, heeft ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
8.4
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privé- of gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het privébelang van verzoekster om in Aruba te blijven en het algemeen belang van Aruba bij uitzetting. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat inmenging in het familieleven van verzoekster, met het oog op de openbare orde, noodzakelijk is. Hierbij neemt de voorzieningenrechter met name de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf in aanmerking. Gelet daarop is verweerder niet op voorhand gehouden om tegemoetkomend te beslissen op het bezwaar en niet tot uitzetting over te gaan.
9. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat voor schorsing van de bestreden beschikking noch voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.