ECLI:NL:OGEAA:2015:12

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
LAR nr. 538 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verwijdering in Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, werd op 2 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een bevel tot inbewaringstelling en verwijdering van de verzoeker, die zonder geldige verblijfsvergunning in Aruba verbleef. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de bevelschriften van de minister van Justitie, die op 25 februari 2015 waren uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 23 maart 2015 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.F.M. Zara, en de minister van Justitie werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechter-commissaris had de rechtmatigheid van de inbewaringstelling op 26 februari 2015 beoordeeld en deze rechtmatig bevonden. Het Gerecht oordeelde dat tegen het bevel tot inbewaringstelling geen bezwaar op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) kon worden gemaakt, omdat de toetsing al door de rechter-commissaris had plaatsgevonden. Het verzoek tot schorsing werd dan ook afgewezen.

Daarnaast werd vastgesteld dat de verzoeker op 25 februari 2015 door de politie was aangetroffen zonder geldige verblijfsvergunning, wat een grond voor verwijdering opleverde. De verzoeker had aangevoerd dat hij een aanvraag voor een tijdelijke verblijfsvergunning had ingediend, maar het Gerecht oordeelde dat er geen zicht was op legalisering van zijn verblijf. De beslissing van de minister om de verzoeker te verwijderen werd eveneens bevestigd, en het verzoek werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van vreemdelingenbewaring en de rol van de rechter-commissaris in de beoordeling van de rechtmatigheid van dergelijke maatregelen.

Uitspraak

Uitspraak van 2 april 2015
LAR nr. 538 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
Verzoeker,
wonende in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.F.M. Zara,
gericht tegen:
de minister van Justitie,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: J.O. Senchi (DWJZ) en J. Harewood, (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij bevelschriften, beide gedateerd 25 februari 2015, heeft verweerder de verwijdering en de inbewaringstelling van verzoeker gelast.
Tegen deze bevelschriften heeft verzoeker op 13 maart 2015 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft hij zich tot het gerecht gewend met het verzoek de bevelschriften te schorsen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 maart 2015, alwaar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel c, van dit artikel zijn van het begrip beschikking onder meer uitgezonderd besluiten waartegen beroep op de onafhankelijke rechter is opengesteld krachtens een andere landsverordening dan de onderhavige.
2.4
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (hierna: Ltuv) kan de minister van Justitie uit Aruba verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnen gekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Het tweede lid bepaalt verder dat, indien naar het oordeel van de minister van Justitie betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, hij op bevel van de minister van Justitie ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
Ingevolge het vijfde lid is artikel 16, tweede lid, van toepassing.
2.5
Artikel 16, tweede lid, van de Ltuv bepaalt dat binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris wordt geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst.
Ten aanzien van het bevelschrift tot inbewaringstelling
2.6
Het gerecht ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of het bevelschrift tot inbewaringstelling een besluit is waartegen bezwaar en beroep openstaat ingevolge de Lar. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. Ingevolge artikel 19, vijfde lid, juncto artikel 16, tweede lid, van de Ltuv wordt de rechtmatigheid van het bevelschrift binnen 72 uur door de rechter-commissaris getoetst. In het onderhavige geval heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling op 26 februari 2015 rechtmatig geoordeeld. Naar het oordeel van het gerecht dient de toetsing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris voor de toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Lar op een lijn te worden gesteld met het geval waarin tegen een besluit beroep is opengesteld op een (andere) onafhankelijke rechter. De strekking van dit voorschrift is immers dat er geen plaats is voor toetsing van een beschikking door de bestuursrechter op grond van de Lar, indien die toetsing reeds op grond van een andere landsverordening door een andere onafhankelijke rechter is of kan worden geschied. Dit leidt tot de conclusie dat tegen het bevelschrift tot inbewaringstelling geen bezwaar op grond van de Lar kan worden gemaakt, zodat dit bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk zal dienen te worden verklaard. Voor schorsing van dit bevelschrift bestaat derhalve geen grond. Het verzoek moet in zoverre worden afgewezen.
2.7
Ter voorlichting van partijen merkt het gerecht nog op dat het voortduren van een door de rechter-commissaris reeds rechtmatig bevonden inbewaringstelling na verloop van tijd alsnog onrechtmatig kan worden, bijvoorbeeld indien verweerder nalaat met voldoende voortvarendheid aan de verwijdering van de betrokkene te werken of indien hij nalaat de betrokkene ten aanzien van wie aannemelijk is geworden dat verwijdering buiten zijn schuld binnen redelijke termijn niet mogelijk is, in vrijheid te stellen. De Ltuv bevat echter geen uitdrukkelijke voorziening op grond waarvan het voortduren van de inbewaringstelling na verloop van tijd (wederom) ter toetsing aan de rechter(commissaris) kan worden voorgelegd. Een rechterlijke toetsing van het voortduren van de inbewaringstelling kan niettemin worden bewerkstelligd door een verzoek tot verweerder te richten om het bevelschrift tot inbewaringstelling in te trekken. De afwijzende beslissing daarop heeft te gelden als een beschikking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Lar waartegen voorziening openstaat op grond van die landsverordening. Ten aanzien van een dergelijke afwijzende beschikking doet zich de uitzondering van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Lar immers niet voor. In het geval verweerder uitdrukkelijk afwijzend heeft beslist op het verzoek van de betrokkene tot intrekking van het bevelschrift tot inbewaringstelling kan deze tegen die beschikking bezwaar maken en zich zo nodig met een verzoek om toepassing van artikel 54 van de Lar tot het gerecht wenden. Indien een beslissing op het verzoek tot intrekking evenwel uitblijft, komt ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Lar eerst na verloop van twaalf weken een (fictieve) afwijzende beschikking tot stand. Artikel I.5, derde lid, van de Staatsregeling van Aruba kent aan de met het oog op diens verwijdering gedetineerde vreemdeling evenwel het recht toe om een spoedige beslissing van een rechter te vragen omtrent de rechtmatigheid van zijn detentie. Dit recht komt in gedrang indien hij eerst na verloop van twaalf weken een rechtsingang bij de bestuursrechter zou hebben. Het gerecht ziet hierin aanleiding om te oordelen dat artikel 9, tweede lid, van de Lar op grond van artikel I.22 van de Staatsregeling in zoverre buiten toepassing dient te blijven, dat na indiening van een verzoek tot intrekking van een bevelschrift tot inbewaringstelling reeds na verloop van twee weken een afwijzende beschikking geacht moet worden tot stand te zijn gekomen.
Ten aanzien van het bevel tot verwijdering
2.7
Verweerder heeft aan het bevel tot verwijdering ten grondslag gelegd dat verzoeker op 25 februari 2015 door het Korps Politie Aruba, afdeling Vreemdelingentoezicht al werkende werd aangetroffen zonder in het bezit te zijn van een daarvoor geldige verblijfsvergunning. Na onderzoek is gebleken dat verzoeker na het verstrijken van zijn toelating als toerist op 28 juni 2014, zijn verblijf in Aruba zonder geldige verblijfstitel heeft voortgezet. Verzoeker heeft daar tegen in gebracht dat ten behoeve van hem op 3 december 2014 een eerste aanvraag tot verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf is ingediend en er in dat kader door de minister van Sociale Zaken, Jeugdbeleid en Arbeid reeds positief is geadviseerd ten aanzien van zijn toetreding tot de arbeidsmarkt.
2.8
Nu als vaststaand moet worden aangenomen dat verzoeker na het verlopen van de periode gedurende welke het hem was toegestaan als toerist hier te lande te verblijven, werkend is aangetroffen, doet zich de in artikel 19, eerste lid, onder a, van de Ltuv genoemde grond voor verwijdering voor. Het gerecht ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot verwijdering. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een verwijderingsbevel, is mede van belang of legalisering van de illegale verblijfstoestand van betrokkene in het vooruitzicht ligt. Ter zitting is gebleken dat inmiddels afwijzend is beslist op bovengemeld verzoek tot verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Nu niet reeds aanstonds duidelijk is dat die afwijzende beschikking in rechte geen stand kan houden, is de conclusie gerechtvaardigd dat er geen zicht bestaat op legalisering van het illegale verblijf van verzoeker. Ook overigens ziet het gerecht geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot verwijdering gebruik heeft kunnen maken. Het verzoek moet ook in zoverre worden afgewezen.

3.BESLSSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.