ECLI:NL:OGEAA:2021:504

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202101728
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De verzoeker, van Colombiaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een vergunning tot tijdelijk verblijf, die door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de werkgever van verzoeker niet voldeed aan de gestelde toelatingseisen, waaronder het niet voldoen aan de aangifteplicht en openstaande belastingschulden. Verzoeker stelde dat hij wel degelijk aan de vereisten voldeed, omdat zijn werkgever een betalingsregeling had getroffen met de belastingdienst.

De zitting vond plaats op 25 augustus 2021, waar verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde R.A. Steward, en de verweerder vertegenwoordigd werd door mr. G.M.N. Maduro. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien hij niet met uitzetting werd bedreigd en de aanvraag voor verlenging van de vergunning pas geruime tijd na het verlopen van de geldigheidsduur was ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de onzekerheid over de toekomst van verzoeker, hoewel zwaar, niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. Daarom werd het verzoek afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor verblijfsvergunningen en de rol van de voorzieningenrechter in het bestuursrecht, waarbij de afweging van spoedeisend belang cruciaal is voor het toekennen van voorlopige voorzieningen. De beslissing werd genomen door mr. W.C.E. Winfield en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 8 september 2021
AUA202101728 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: R.A. Steward,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 5 maart 2021 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker ter verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf om in Aruba werkzaam te zijn, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 8 april 2021 bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft op 28 juni 2021 onderhavig verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar bij dit gerecht ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 augustus 2021, alwaar zijn verschenen verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.3
Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aan de gestelde toelatingseisen voor de verzochte verblijfsvergunning voldoet, daar de werkgever van verzoeker, die garant staat, niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht en bovendien openstaande belastingschulden heeft. Voorts heeft verweerder betoogd dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij onderhavige procedure omdat verzoeker niet met uitzetting gedreigd wordt en dat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen.
2.2
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zich bij het afgewezen verzoek ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aan de vereisten om voor toelating in aanmerking te komen voldoet, daar zijn werkgever een betalingsregeling is overeengekomen met de belastingdienst voor wat betreft de openstaande belastingschulden en dat die omstandigheid hem daarom niet tegengeworpen kan worden.
Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij door de afwijzende beschikking onverzekerd is tegen zorg terwijl hij nog AZV-premies betaalt en dat hij de kans loopt op hoge zorgkosten indien hij ziek wordt.
Het verzoek
3. Het verzoek strekt – naar het gerecht begrijpt – tot het treffen van een voorlopige voorziening in de zin dat verzoeker, hangende de beslissing op zijn bezwaar, wordt behandeld als ware hij in het bezit van de gevraagde vergunning, althans dat hij de beslissing op zijn bezwaar alhier mag afwachten.
Feiten
4.1
Aan verzoeker was een vergunning verleend tot tijdelijk verblijf om in Aruba werkzaam te zijn als stukadoor bij de onderneming [de onderneming] VBA, met geldigheidsduur van 16 juli 2019 tot en met 16 juli 2020.
4.2
Het op 20 januari 2021 ingediende verzoek, leidende tot de afwijzende beschikking van 5 maart 2021, strekte tot verlenging van die vergunning.
Beoordeling
5.1
Niet is gebleken dat verzoeker een (voldoende) spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De door verzoeker aangevoerd omstandigheid dat hij hier niet rechtsgeldig verblijft, met alle gevolgen die dat voor hem meebrengt, acht de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende om enig spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorzieningen aan te nemen. Niet gebleken is dat verzoeker op dit moment met uitzetting wordt bedreigd, of dat anderszins sprake is van een nijpende situatie. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant pas geruime tijd na het verlopen van de geldigheidsduur van de hem laatstelijk verleende vergunning in juli 2020 de onderhavige vergunningaanvraag heeft ingediend, alsmede dat sedert de afwijzende beschikking van 5 maart 2021 ook al geruime tijd is verlopen, alvorens het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend. Ter zitting heef verzoeker in dit verband verklaard dat de huidige situatie hem vooral zwaar valt vanwege de onzekerheid over zijn toekomst, met name nu een beslissing op het bezwaar mogelijk nog maanden op zich kan laten wachten. Deze omstandigheid levert echter geen voldoende spoedeisend belang op om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De onderhavige procedure is niet bedoeld om de besluitvorming van verweerder te bespoedigen. Zo nodig kan met dat doel op grond van artikel 23 van de Lar beroep worden ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.