Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
4.DE BEOORDELING
totdat de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze zal zijn beëindigd. Daarmee heeft [verzoekster] in haar brief primair een beroep gedaan op de nietigheid van het ontslag en in het verlengde daarvan primair gesteld dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt. Uit het vervolg van de brief blijkt niet, anders dan door [verzoekster] is gesteld (pleitnota, 3), dat [verzoekster] alsnog verklaart te berusten in het ontslag en dat zij daarmee het beroep op de nietigheid laat varen. Zij stelt slechts dat zij bereid is om ter voorkoming van een rechterlijke procedure een minnelijke regeling te beproeven. In het kader van het beproeven van een regeling maakt zij aanspraak op een schadevergoeding die zij samenstelt uit schadeposten die verschuldigd zijn in geval van een onregelmatig dan wel kennelijk onredelijk ontslag. Nu die schade wordt begroot en gevorderd in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling, volgt uit het op deze wijze berekenen van de schade op zichzelf nog niet dat daarmee wordt berust in de aanvankelijk gestelde nietigheid van het ontslag en dat nog slechts aanspraak wordt gemaakt op een schadevergoeding wegens de onregelmatigheid en onredelijkheid van het ontslag. Juist omdat de schade wordt gevorderd in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling, volgt daarmee uit de brief dat het primaire standpunt - voor het geval een regeling niet wordt bereikt - zal worden gehandhaafd. Indien [verzoekster] niet beoogd had om een beroep te doen op de nietigheid, maar zich van meet af aan had willen beperken tot het vorderen van schadevergoeding, had zij niet primair behoeven te stellen dat het ontslag nietig is en de verplichting tot betaling van het salaris doorloopt. Ook uit de overige tekst van de brief volgt niet dat zij het beroep op de nietigheid van het ontslag in werkelijkheid geen gestand wenste te doen en nog uitsluitend aanspraak wilde maken op schadevergoeding.