ECLI:NL:OGEAA:2021:46

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
AUA202002049
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en onregelmatige ontslagprocedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de naamloze vennootschap The New Shahai Takeaway N.V. over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, die sinds 2 februari 1997 in dienst was als keukenhulp, vorderde een verklaring voor recht dat haar arbeidsovereenkomst onregelmatig en kennelijk onredelijk was beëindigd. De arbeidsovereenkomst was op 5 mei 2020 door Shahai beëindigd, met als reden de gevolgen van de COVID-19 pandemie. De verzoekster ging niet akkoord met deze beëindiging en stelde dat het ontslag op staande voet nietig was, waardoor het dienstverband in stand bleef. Shahai trok het ontslag in, maar beëindigde de arbeidsovereenkomst later opnieuw op 16 juli 2020, omdat de verzoekster niet op het werk was verschenen na een oproep om haar werkzaamheden te hervatten.

De rechter heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld. De verzoekster stelde dat het ontslag onregelmatig was, terwijl Shahai aanvoerde dat de verzoekster het ontslag had geaccepteerd door haar nietigheid in te roepen. De rechter oordeelde dat de verzoekster primair een beroep had gedaan op de nietigheid van het ontslag, wat betekende dat het dienstverband na 5 mei 2020 was voortgezet. Hierdoor werden de vorderingen van de verzoekster, die gebaseerd waren op de onregelmatigheid van het ontslag, als ongegrond afgewezen. De verzoekster werd ook veroordeeld in de proceskosten van Shahai, die op Afl. 4.000,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral in het licht van de COVID-19 pandemie, en de rechten van werknemers in dergelijke situaties. De zaak illustreert ook de juridische complexiteit rondom ontslag en de gevolgen van het niet naleven van de juiste procedures.

Uitspraak

Beschikking van 9 februari 2021
Behorend bij AUA202002049
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
de naamloze vennootschap
THE NEW SHAHAI TAKEAWAY N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Shahai,
gemachtigde: mr. M.H.J. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties d.d. 26 augustus 2020;
- het verweerschrift met producties d.d. 13 oktober 2020;
- de brief d.d. 19 november 2020 van de gemachtigde van [verzoekster] met producties;
- de mondelinge behandeling d.d. 24 november 2020 waar partijen hun standpunten onder het overleggen van een pleitnota nader hebben toegelicht en waar ze op elkaars stellingen hebben kunnen reageren;
- de akte uitlaten regeling d.d. 8 december 2020 van [verzoekster];
- de akte uitlaten regeling d.d. 8 december 2020 van Shahai.
1.2
De datum voor beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Shahai drijft een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de bereiding en verkoop van afhaalmaaltijden.
2.2 [
Verzoekster] is op 2 februari 1997 bij Shahai in dienst getreden in de functie van keukenhulp. Zij verdiende laatstelijk een salaris van Afl. 1.872,00 per maand.
2.3
Bij brief van 31 maart 2020 van Shahai aan [verzoekster] heeft Shahai medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] met onmiddellijke ingang wordt beëindigd omdat Shahai ten gevolge van de COVID-19 pandemie niet langer voldoende werk en voldoende financiële middelen had om het salaris te voldoen (verzoekschrift, prod. 2).
2.4
Omdat [verzoekster] niet akkoord ging met dit ontslag, heeft Shahai het ontslag ingetrokken zodat naar aanleiding van deze brief geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
2.5
Bij brief van 5 mei 2020 (verzoekschrift, prod. 3) heeft Shahai opnieuw aan [verzoekster] bericht dat zij zich gedwongen ziet om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te beëindigen omdat Shahai ten gevolge van de COVID-19 pandemie onvoldoende inkomsten genereert om het salaris te voldoen.
2.6
Bij brief van 8 juni 2020 heeft de gemachtigde van [verzoekster] in reactie op de brief van 5 mei 2020 onder meer het volgende geschreven (verzoekschrift, prod.4):
“Zoals reeds aangegeven, zou cliënte op 3 mei 2020 haar werkzaamheden dienen te hervatten. Echter nodigde u cliënte uit voor een gesprek, waarin u cliënte een brief d.d. 5 mei 2020 overhandigde, waarin u aangeeft het dienstverband met cliënte per onmiddellijke ingang te beëindigen (…).
Het door u aan cliënte gegeven ontslag op staande voet is dan ook nietig, waardoor het dienstverband nog immer in stand is en u het salaris van cliënte aan haar door dient te betalen, totdat de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze zal zijn beëindigd. (…)
Cliënte wenst desondanks, ter voorkoming van nog meer onzekerheid, tijd, moeite en vooral kosten gemoeid met een gerechtelijke procedure, een regeling in der minne te beproeven. Cliënte meent dat zij in het kader daarvan rechten kan doen gelden op de hierna volgende vergoeding bestaande uit de volgende componenten:
(…)
TotaalAwg.105.938,32(…)
Op grond van het bovenstaande wordt u namens cliënt verzocht en voorzover nodig gesommeerd om binnen 5 dagen na heden, doch niet later dan 15 juni 2020, aan cliënte (…) te voldoen het bedrag vanAwg. 105.938,32.
Mocht u hiermee in gebreke blijven, dan maakt cliënte tevens aanspraak op de wettelijke rente en zal cliënte zich genoodzaakt zien om onverwijld rechtsmaatregelen te treffen, waarvan de kosten voor uw rekening zullen zijn. (…)”
2.7
In haar brief van 11 juni 2020 schrijft de gemachtigde van Shahai aan de gemachtigde van [verzoekster] onder meer:
“U heeft namens [verzoekster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen, waardoor het dienstverband nog immer in stand is en u heeft aangegeven dat cliënte het salaris van [verzoekster] aan haar dient door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Cliënte gaat hiermee akkoord. [Verzoekster] dient op12 juni 2020 om 17:00 uurop werk te melden om de werkzaamheden te hervatten.”
2.8 [
Verzoekster] is niet meer op het werk verschenen. Bij brief van 16 juli 2020 van de gemachtigde van Shahai (verweerschrift, prod. 9) is [verzoekster] op staande voet ontslagen omdat zij, ondanks daartoe herhaaldelijk opgeroepen te zijn, niet op het werk is verschenen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Verzoekster] vordert dat het gerecht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat Shahai de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] onregelmatig en kennelijk onredelijk heeft beëindigd;
- Shahai veroordeelt om aan [verzoekster] te voldoen het bedrag van Afl. 105.938,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontslag tot aan die der algehele voldoening;
- iedere andere beslissing neemt die het gerecht in goede justitie vermeent te behoren.
3.2
Aan haar vordering legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. Bij brief van 5 mei 2020, heeft Shahai het dienstverband met onmiddellijke ingang beëindigd. Nu er geen dringende reden was voor een ontslag op staande voet, is de arbeidsovereenkomst onregelmatig beëindigd. [Verzoekster] berust in het ontslag, maar maakt aanspraak op schadevergoeding wegens de onregelmatige en kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.3
Shahai voert hiertegen verweer en stelt daartoe het volgende. In de brief van 8 juni 2020 van de gemachtigde van [verzoekster] aan Shahai, heeft [verzoekster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en heeft zij aangegeven dat de arbeidsovereenkomst voortbestaat. Bij brief van 11 juni 2020 heeft de gemachtigde van Shahai aan de gemachtigde van [verzoekster] laten weten dat Shahai het beroep op nietigheid van het ontslag accepteert en dat [verzoekster] haar werkzaamheden dient te hervatten per 12 juni 2020.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het geschil tussen partijen draait om de vraag of de dienstbetrekking tussen partijen als gevolg van de brief d.d. 5 mei 2020 van Shahai is beëindigd of niet. Volgens [verzoekster] heeft zij zich in haar brief van 8 juni 2020 neergelegd bij het onrechtmatig verleende ontslag, zodat zij thans op grond van het onregelmatig en kennelijk onredelijk ontslag aanspraak heeft op de gevorderde vergoeding. Daarentegen voert Shahai als verweer dat [verzoekster] in de brief van 8 juni 2020 primair een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het ontslag, zodat het gevolg is van de erkenning van die nietigheid door Shahai in de brief van 11 juni 2020 dat de dienstbetrekking na 5 mei 2020 is doorgelopen. De door [verzoekster] ingestelde vorderingen op grond van onregelmatig dan wel kennelijk onredelijk ontslag zijn om die reden ongegrond.
4.2
Naar het oordeel van het gerecht slaagt dit verweer, waartoe het volgende geldt. In de brief van 8 juni 2020 heeft [verzoekster] aan het ontbreken van een geldige ontslaggrond in de ontslagbrief van 5 mei 2020 allereerst de conclusie verbonden dat het ontslag nietig is, waardoor het dienstverband nog immer in stand is en Shahai gehouden is om het salaris door te betalen
totdat de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze zal zijn beëindigd. Daarmee heeft [verzoekster] in haar brief primair een beroep gedaan op de nietigheid van het ontslag en in het verlengde daarvan primair gesteld dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt. Uit het vervolg van de brief blijkt niet, anders dan door [verzoekster] is gesteld (pleitnota, 3), dat [verzoekster] alsnog verklaart te berusten in het ontslag en dat zij daarmee het beroep op de nietigheid laat varen. Zij stelt slechts dat zij bereid is om ter voorkoming van een rechterlijke procedure een minnelijke regeling te beproeven. In het kader van het beproeven van een regeling maakt zij aanspraak op een schadevergoeding die zij samenstelt uit schadeposten die verschuldigd zijn in geval van een onregelmatig dan wel kennelijk onredelijk ontslag. Nu die schade wordt begroot en gevorderd in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling, volgt uit het op deze wijze berekenen van de schade op zichzelf nog niet dat daarmee wordt berust in de aanvankelijk gestelde nietigheid van het ontslag en dat nog slechts aanspraak wordt gemaakt op een schadevergoeding wegens de onregelmatigheid en onredelijkheid van het ontslag. Juist omdat de schade wordt gevorderd in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling, volgt daarmee uit de brief dat het primaire standpunt - voor het geval een regeling niet wordt bereikt - zal worden gehandhaafd. Indien [verzoekster] niet beoogd had om een beroep te doen op de nietigheid, maar zich van meet af aan had willen beperken tot het vorderen van schadevergoeding, had zij niet primair behoeven te stellen dat het ontslag nietig is en de verplichting tot betaling van het salaris doorloopt. Ook uit de overige tekst van de brief volgt niet dat zij het beroep op de nietigheid van het ontslag in werkelijkheid geen gestand wenste te doen en nog uitsluitend aanspraak wilde maken op schadevergoeding.
4.3
Nu door [verzoekster] blijkens het voorgaande primair een beroep is gedaan op de nietigheid van het ontslag, heeft de aanvaarding door Shahai van dit beroep op nietigheid als gevolg dat de feitelijke ontslagverlening op 5 mei 2020 geen rechtsgevolgen heeft gehad en dat het dienstverband na 5 mei 2020 is doorgelopen. De vorderingen van [verzoekster], die allen zijn gegrond op de gestelde onregelmatigheid dan wel kennelijke onredelijkheid van het ontslag, zullen om die reden als ongegrond worden afgewezen.
4.4
De vraag of [verzoekster] op 16 juli 2020 al dan niet terecht is ontslagen omdat zij niet had voldaan aan een herhaalde oproep om te komen werken, is voor de beoordeling van de door [verzoekster] ingestelde vordering niet relevant. Al hetgeen partijen daaromtrent hebben gesteld kan om die reden onbesproken blijven.
4.5
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van Shahai worden begroot op Afl. 4.000,00 aan salaris van gemachtigde (2 punten van tariefgroep 7). Het verzoek om de gemachtigde van [verzoekster] persoonlijk in de kosten te veroordelen, wordt afgewezen nu daartoe geen gronden zijn.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Shahai worden begroot op Afl. 4.000,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 9 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. AUA202002049
Inhoudsindicatie: verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig en kennelijk onredelijk is beëindigd;
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: arbeidsrecht
Rechter: mr. J.J. Verhoeven
Bijzondere kenmerken: