ECLI:NL:OGEAA:2021:411

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202101806
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van buschauffeur na positieve drugstest

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de eiser, een buschauffeur, dat zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, Compania Arubiano di Bus (Arubus) N.V., nietig werd verklaard. De aanleiding voor het ontslag was een positieve drugstest op THC, afgenomen in het kader van de verlenging van zijn rijvergunning. De eiser betwistte dat hij onder invloed van drugs was tijdens zijn diensttijd en voerde aan dat de positieve test het gevolg was van het gebruik van een pijnstillende zalf. Het gerecht oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het gerecht concludeerde dat de positieve testuitslag op zichzelf niet bewijst dat de werknemer onder invloed was tijdens zijn werk. De vordering van de werknemer om zijn achterstallig salaris te ontvangen werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. Arubus werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 28 juli 2021 (bij vervroeging)
Behorend bij AUA202101806
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Werkenmer],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [werknemer],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de naamloze vennootschap
Compania Arubiano di Bus (Arubus) N.V.,
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Arubus,
gemachtigde: mr. I.R. Wever.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 30 juni 2021;
- de brief d.d. 22 juli 2021 met producties van Arubus;
- de e-mail d.d 22 juli 2021 met aanvullende producties van Arubus;
- de mondelinge behandeling d.d. 23 juli 2021, waar partijen onder het overleggen van een pleitnota hun standpunten hebben toegelicht en waar zij op elkaars stellingen hebben kunnen reageren.
1.2
De datum voor het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Arubus exploiteert een autobusonderneming die lijndiensten onderhoudt in Aruba. [werknemer] is op 1 mei 2007 bij Arubus in dienst getreden in de functie van chauffeur op een autobus.
2.2
In de CAO die op de arbeidsovereenkomst met [werknemer] van toepassing is, is onder meer het volgende bepaald (pleitnota Arubus, prod. 4):
“8.5. De werknemer zal (…)
8.5.4
Onder diensttijd niet onder invloed zijn van drugs/alcohol.
Ook zal hij / zij geen alcoholische dranken / drugs onder diensttijd bij zich
hebben en / of gebruiken. (…)”
2.3
Chauffeurs die een autobus besturen dienen een rijvergunning te hebben die door het Land (de dienst DTP) wordt verstrekt. In het kader van de jaarlijkse verlenging van de rijvergunning wordt bij de chauffeurs een drugstest afgenomen.
2.4
Op 23 april 2021 is er in verband met de verlenging van zijn rijvergunning bij [werknemer] een drugstest afgenomen door het laboratorium van het Horatio Oduber Hospitaal. In de testuitslag (pleitnota Arubus, prod. 3) is vermeld dat [werknemer] positief heeft getest op THC.
2.5
Bij brief van 28 april 2021 is door Arubus aan [werknemer] medegedeeld dat hij gedurende het onderzoek naar de positieve uitslag van de drugstest wordt geschorst met behoud van loon (pleitnota Arubus, prod. 5). Bij brief van 30 april 2021 van Arubus aan [werknemer] heeft Arubus medegedeeld dat zij de positieve drugstest beschouwt als een dringende reden en dat [werknemer] op grond hiervan op staande voet wordt ontslagen (pleitnota Arubus, prod. 6).
2.6
Bij brief van 28 mei 2021 (pleitnota Arubus, prod. 8) heeft de (toenmalige) gemachtigde van [werknemer] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
2.7
Arubus heeft na 30 april 2021 geen loon meer betaald aan [werknemer].

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
werknemer] vordert dat het gerecht in kort geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- Arubus veroordeelt om aan [werknemer] zijn achterstallig salaris te betalen vanaf 30 april 2021 en om dit te blijven uitbetalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd;
- Arubus veroordeelt om aan [werknemer] de wettelijke vertragingsrente en de wettelijke rente over het achterstallige salaris te betalen totdat het achterstallige salaris is betaald;
- iedere andere beslissing neemt die het gerecht in goede justitie vermeent te moeten nemen;
- met veroordeling van Arubus in de kosten van de procedure.
3.2
Aan zijn vordering legt [werknemer] het volgende ten grondslag. [werknemer] is geen drugsgebruiker en heeft niet willens en wetens drugs tot zich genomen. Wel heeft [werknemer] in de periode voorafgaand aan de drugstest een pijnstillende zalf gebruikt, waardoor er waarschijnlijk THC in zijn lichaam terecht is gekomen. Hij was in ieder geval tijdens werktijd niet onder invloed van drugs. Bovendien heeft de DTP een verlenging van de rijvergunning tot op heden niet geweigerd en is een dergelijke weigering ook niet een automatisme indien een chauffeur positief op de aanwezigheid van drugs wordt getest. Gezien het voorgaande is er geen sprake van een dringende reden, zodat het verleende ontslag op staande voet nietig is.
3.3
Arubus voert verweer. Het gerecht zal hieronder, bij de beoordeling van de vordering, nader ingaan op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [werknemer] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
De op 23 april 2021 bij [werknemer] afgenomen test was een urinetest. Door [werknemer] is niet gesteld dat er bij het afnemen van de test dan wel bij het analyseren van het monster fouten zijn gemaakt, waardoor de uitslag vals positief is. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat de testuitslag op een juiste wijze tot stand is gekomen en dat de urine van [werknemer] de hoeveel THC bevatte zoals vermeld op het formulier van de testuitslag.
4.4
Het gerecht acht het voorshands niet aannemelijk geworden dat deze THC door het gebruik van een huidcreme in de bloedbaan en vervolgens in de urine van [werknemer] terecht is gekomen, zoals door [werknemer] is gesteld. Zoals volgt uit de door [werknemer] zelf overgelegde productie (verzoekschrift, prod. 10) volgt dat huidcrèmes niet door de huid naar de bloedbaan worden getransporteerd en om die reden niet tot een positieve testuitslag voor THC kunnen leiden. Wel kan er bij het gebruik van een dergelijke crème door het wrijven in de ogen of bijten op de nagels (met crème nog op de vingers, zo begrijpt het gerecht) eventueel THC in de bloedbaan terecht komen. Door [werknemer] is echter niet gemotiveerd gesteld dat aldus dermate grote hoeveelheden crème in zijn lichaam zijn gekomen, dat dit heeft kunnen leiden tot een hoeveelheid THC in zijn bloed die de gehanteerde grenswaarde oversteeg.
4.5
Door [werknemer] zijn in het kader van deze procedure geen andere feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat de THC buiten zijn wil en per ongeluk in de bloedbaan terecht is gekomen. Het gerecht gaat er voorshands dan ook vanuit dat de positieve uitslag het gevolg is van het door [werknemer] willens en wetens innemen van middelen die THC bevatten.
4.6
Niettemin is het gerecht van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat de positieve testuitslag een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Daartoe geldt het volgende.
4.7
Door [werknemer] is erop gewezen dat het in artikel 8.5.4. van de CAO wordt verboden om onder diensttijd onder invloed te zijn van drugs dan wel alcohol. Dat impliceert, aldus [werknemer], dat het hem niet verboden is om in zijn vrije tijd drugs dan wel alcohol te gebruiken en dientengevolge onder invloed te zijn van die middelen. Uit de door Arubus overgelegde productie 10-A volgt dat het effect van marihuana in zijn algemeenheid 1 tot 3 uur aanhoudt. Dat betekent dus dat een gebruiker alleen gedurende die korte tijd onder invloed is van het verdovende middel, aldus [werknemer]. Daarentegen blijven de sporen nog vele dagen aanwezig in het lichaam en kunnen zij ook nog dagen na het gebruik leiden tot een positieve test. Dat [werknemer] op 23 april 2021 positief heeft getest, is dus geen bewijs dat hij onder diensttijd onder invloed is geweest van verdovende middelen.
4.8
Door Arubus zijn deze stellingen van [werknemer] niet betwist. Zij heeft op dit punt wel naar voren gebracht dat zij niet kan weten op welk moment [werknemer] gedurende 2 tot 3 uren onder invloed was en dat [werknemer] niet kan bewijzen dat hij op 23 april 2021 niet onder invloed was.
4.9
Met [werknemer] is het gerecht van oordeel dat artikel 8.5.4. van de CAO niet ieder gebruik van drugs door de werknemers verbiedt, maar dat het wordt verboden om onder werktijd onder invloed te zijn van verdovende middelen. Tussen partijen is niet in geschil dat het effect van een verdovend middel met THC gedurende 1 tot 3 uur aanhoudt, maar dat de sporen van THC daarentegen nog dagen later kunnen leiden tot een positieve testuitslag. Een positieve testuitslag toont daarmee op zichzelf nog niet aan dat [werknemer] ook tijdens diensttijd onder invloed was van verdovende middelen. Het is niet aan [werknemer] om te bewijzen dat hij niet onder invloed was. Op Arubus, die aan haar ontslag op staande voet onder meer ten grondslag heeft gelegd dat [werknemer] wel onder invloed was, ligt de bewijslast dat deze ontslaggrond zich daadwerkelijk voordeed. Zoals uit het voorgaande volgt, is een positieve testuitslag daartoe op zichzelf niet voldoende. Nu Arubus geen verdere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat [werknemer] tijdens werktijd wel onder invloed verkeerde van drugs, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat deze ontslaggrond aanwezig was.
4.1
Voorts heeft Arubus aan het ontslag ten grondslag gelegd dat DTP in geval van een positieve testuitslag de rijvergunning niet verlengd, zodat het niet langer aan [werknemer] is toegestaan om personen te vervoeren. [werknemer] heeft dit betwist. Volgens hem is het geen automatisme dat DTP verlenging van de rijvergunning weigert indien de uitslag van de drugstest positief is, maar laat DTP dit afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval.
4.11
Desgevraagd heeft Arubus ter zitting verklaard dat de drugstesten bij haar werknemers in haar opdracht door het laboratorium zijn afgenomen en dat zij de testuitslagen heeft doorgezonden naar DTP. De testuitslag ten aanzien van [werknemer] is door Arubus niet aan DTP gezonden, zo heeft Arubus ter zitting verklaard. Zij vond dit niet nodig, omdat een verlenging van de rijvergunning toch zou worden geweigerd. Daarmee is niet in geschil dat ten aanzien van [werknemer] er geen sprake is van een weigering van de verlenging van de rijvergunning wegens een positieve testuitslag. Haar stelling dat DTP zonder meer weigert om een rijvergunning te verlengen indien een chauffeur positief test op het gebruik van drugs, is door Arubus niet onderbouwd. Dit had in het licht van de betwisting door [werknemer] wel op haar weg gelegen. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is, is voorshands niet aannemelijk geworden dat DTP zonder meer de verlenging van een rijvergunning weigert in geval van een positieve drugstest. Daarmee is dus ook de aanwezigheid van deze ontslaggrond voorshands niet aannemelijk geworden.
4.12
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de aanwezigheid van een dringende reden voor ontslag op staande voet voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden, zodat er voorshands vanuit moet worden gegaan dat de loonvordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Nu niet in geschil is dat Arubus sedert 30 april 2021 geen loon meer heeft betaald, zal het gerecht de vordering tot het doorbetalen van loon vanaf 30 april 2021 hierna dan ook toewijzen.
4.13
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging (het gerecht begrijpt de gevorderde ‘wettelijke vertragingsrente’ aldus) zal, gelet op vaste jurisprudentie van dit gerecht, worden gematigd tot een maximum van 15%.
4.14
Arubus zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [werknemer] worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, op Afl. 230,65 aan explootkosten en op Afl. 1.500,00 aan salaris voor gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
veroordeelt Arubus om aan [werknemer] zijn achterstallig salaris te betalen vanaf 30 april 2021 en om dit te blijven uitbetalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW tot een maximum van 15% over het tot dan toe opeisbaar geworden loon;
5.2
veroordeelt Arubus in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [werknemer] worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, op Afl. 230,65 aan explootkosten en op Afl. 1.500,00 aan salaris voor gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.