ECLI:NL:OGEAA:2021:381

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
AUA202003062
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrelatie en gezagsverhouding in het civiel recht van Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Smit, een verzoek ingediend tegen de coöperatieve vereniging [verweerster], vertegenwoordigd door advocaat mr. G. de Hoogd. De procedure betreft de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zoals gedefinieerd in artikel 7A:1613a van het Burgerlijk Wetboek van Aruba. Verzoekster heeft van 8 mei 2017 tot 28 maart 2020 werkzaamheden verricht voor [verweerster] en vordert onder andere de nietigheid van een ontslag en doorbetaling van loon. Verweerster stelt echter dat er nooit sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, omdat verzoekster op uurbasis werkte en geen gezagsverhouding bestond.

De mondelinge behandeling vond plaats op 4 mei 2021, waarna het gerecht op 31 augustus 2021 uitspraak deed. Het gerecht oordeelde dat er geen gezagsverhouding was tussen partijen, wat essentieel is voor de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst. De verzoeken van verzoekster werden afgewezen, maar zij kreeg toestemming om kosteloos te procederen. Verzoekster werd veroordeeld in de proceskosten van [verweerster]. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gezagsverhouding voor de erkenning van een arbeidsovereenkomst onder het Burgerlijk Wetboek van Aruba.

Uitspraak

Beschikking van 31 augustus 2021
Behorend bij E.J. nr. AUA202003062
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. P. Smit,
tegen:
de coöperatieve vereniging
[verweerster],
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te nomen: [VERWEERSTER],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- producties zijdens [verzoekster];
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 4 mei 2021.
1.2
De datum van de uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] heeft in ieder geval vanaf 8 mei 2017 tot 28 maart 2020 werkzaamheden verricht voor [VERWEERSTER], tegen betaling van Afl. 20,-- per uur. Na één of andere mededeling zijdens [verweerster] aan [verzoekster] op 28 maart 2020, heeft zij geen werkzaamheden meer verricht en heeft zij geen salaris meer ontvangen.
2.2 [
verzoekster] heeft bij brief van 16 juli 2020 de nietigheid van een op 28 maart 2020 gegeven ontslag ingeroepen en heeft zij zich bereid verklaard de overeengekomen werkzaamheden te blijven verrichten (verzoekschrift, prod. 2). Verder heeft [verzoekster] doorbetaling van loon gevorderd.
2.3 [
verweerster] heeft bij brief van 12 augustus 2020 gereageerd op voornoemd schrijven van [verzoekster] en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat tussen partijen nooit sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, nu [verzoekster] altijd op uurbasis werkzaamheden heeft verricht.

3.DE VORDERING

3.1
Het verzoek strekt ertoe om [verzoekster] toestemming te verlenen om kosteloos te procederen en om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) voor recht te verklaren dat de relatie tussen partijen een arbeidsrelatie in de zin van titel 7A van het Burgerlijk Wetboek van Aruba is, met ingang van 1 mei 2017, dan wel 11 mei 2019, dan wel 1 januari 2020, en dat deze nog bestaat totdat die op een rechtsgeldige wijze is beëindigd;
b) het aan [verzoekster] verleende ontslag, voor zover de mededeling van 28 maart 2020 als een opzegging van het dienstverband heeft te gelden, nietig te verklaren;
c) [verweerster] te bevelen om [verzoekster] binnen vijf dagen na betekening van deze uitspraak weder te werk te stellen in haar reguliere functie en werktijden, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,-- per dag dat [verweerster] dat bevel niet opvolgt;
d) [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] het salaris vanaf 28 maart 2020 te betalen en te blijven betalen voor zolang het dienstverband rechtsgeldig voortduurt, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
e) [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan dit verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd:
i) dat zij vanaf de aanvang van de werkzaamheden tegen betaling van loon arbeid heeft verricht op grond van een arbeidsovereenkomst, dan wel,
ii) dat de door haar verrichte arbeid, conform artikel 7A:1613aa van het
Burgerlijk Wetboek van Aruba, gelijkgesteld dient te worden met arbeid verricht krachtens een arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft haar ontslagen terwijl er geen sprake was van een dringende reden. Verder was er evenmin sprake van toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek op grond waarvan [verweerster] de arbeidsovereenkomst mocht beëindigen. Het ontslag is derhalve nietig. [verweerster] is haar achterstallig loon verschuldigd.
3.3 [
verweerster] heeft verweer gevoerd, daartoe stellende:
i. i) dat [verzoekster] nooit op basis van een arbeidsovereenkomst heeft gewerkt,
ii) dat [verweerster] een coöperatieve vereniging is die onder controle staat van de centrale bank en dat het haar niet is toegestaan dat directe familieleden als werknemers op dezelfde afdeling werkzaam zijn, hetgeen wel het geval zou zij als [verzoekster] in dienst zou zijn geweest van [verweerster] omdat ook haar zus op dezelfde afdeling als [verzoekster] werkzaam is,
iii) dat [verzoekster] werd ingehuurd om op uurbasis inboekwerkzaamheden te verrichten,
iv) dat [verzoekster] de werkuren zelf kon bepalen,
v) dat [verzoekster] per uur uitbetaald kreeg en verantwoordelijk was voor haar eigen afdrachten en,
vi) dat [verweerster] jaarlijks de ‘verzamelstaat loonopgaaf derden’ van de belastingdienst heeft ingevuld, op welk formulier [verzoekster] werd opgenomen.
[verweerster] heeft op grond voornoemde gronden geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ter beantwoording ligt allereerst voor de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst is ontstaan in de zin van artikel 7A:1613a van het
Burgerlijk Wetboek van Aruba.
4.2
Ingevolge artikel 7A:1613a van het
Burgerlijk Wetboek van Arubais er sprake van een arbeidsovereenkomst wanneer de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Uit deze wetsbepaling volgt dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst sprake dient te zijn van de elementen: arbeid, loon en gezagsverhouding.
4.3
Partijen twisten over de vraag of er sprake is geweest van een gezagsverhouding. [verzoekster] stelt dat dit wel het geval is en heeft ter onderbouwing daarvan gesteld dat zij vaste dagen had om te werken, dat zij tot het jaar 2019 drie weken in de maand diende te werken, dat haar werktijden vanaf het jaar 2019 zijn gewijzigd van ’s-avonds naar overdag, dat zij haar werkzaamheden op het kantoor van [verweerster] diende te verrichten en dat zij net als de andere werknemers bij aankomst en vertrek in- en uit moest klokken met gebruikmaking van hetzelfde systeem als alle overige werknemers.
4.4 [
verweerster] heeft betwist dat er sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen partijen
en heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat [verzoekster] op uurbasis werkzaamheden heeft verricht, dat [verzoekster] in en uit moest klokken omdat zij per uur werd uitbetaald, dat [verzoekster] vrij was haar werktijden te bepalen en in te delen, dat [verzoekster] bij de belastingdienst is aangegeven als zijnde een niet-werknemer en dat ten aanzien van [verzoekster] geen loonbelasting werd ingehouden en afgedragen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [verweerster] onder meer in de procedure gebracht een overzicht van de dagelijkse urenregistraties van [verzoekster] vanaf mei 2017 tot en met maart 2020. Omdat [verzoekster] de inhoud van de door [verweerster] overgelegde urenregistraties niet heeft betwist, gaat het gerecht ervan uit dat de in de urenregistraties vermelde gewerkte uren juist zijn.
4.5
Het gerecht overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het gerecht kan op grond van de overgelegde urenregistraties worden vastgesteld dat [verzoekster], anders dan zij heeft gesteld, in de jaren dat zij voor [verweerster] heeft gewerkt qua aantal dagen dat zij per maand dan wel per week werkte op onregelmatige basis en dus niet volgens een vast patroon heeft gewerkt. Uit bedoeld document kan verder worden afgeleid dat [verzoekster] per keer dat zij werkte een wisselend aantal uren werkte. Verder heeft [verweerster] gesteld dat op het loon van [verzoekster] geen belasting werd ingehouden en evenmin afgedragen, dat [verzoekster] nimmer een loonstrook heeft ontvangen, dat [verzoekster] per uur uitbetaald kreeg en dat zij haar eigen werktijden mocht bepalen en indelen. [verzoekster] heeft deze stellingen niet weersproken, zodat de juistheid daarvan is komen vast te staan.
Van belang is verder dat [verzoekster] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij bij vakantie niet werd doorbetaald.
4.6
Naar het oordeel van het gerecht leiden voornoemde omstandigheden tot het oordeel dat tussen partijen geen gezagsverhouding bestond in de zin van artikel7A:1613a van het
Burgerlijk Wetboek van Arubaen dat er dan ook geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.7 [
verzoekster] heeft verder een beroep gedaan op artikel 7A:1613aa van het
Burgerlijk Wetboek van Aruba. Ingevolge bedoeld artikel wordt arbeid die ten behoeve van een ander tegen beloning door die ander gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks ten minste twintig uren dan wel gedurende ten minste tachtig uren per maand wordt verricht, gelijkgesteld met arbeid, verricht krachtens arbeidsovereenkomst, tenzij er geen gezagsverhouding wordt beoogd. In dit verband heeft [verzoekster] gesteld dat zij in de maanden januari tot en met maart 2020 minimaal tachtig uren per maand heeft gewerkt. Niet alleen heeft [verweerster] dit niet betwist, maar ook is dit uit de overgelegde urenregistraties gebleken.
4.8
Ondanks het voorgaande, is het gerecht van oordeel dat het beroep van [verzoekster] op bedoeld artikel niet opgaat, nu de omstandigheid dat geen gezagsverhouding werd beoogd, een dergelijk beroep in de weg staat. [verzoekster] heeft verder geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat de situatie dusdanig is veranderd dat [verweerster] op een gegeven moment, in ieder geval in de maanden zoals hierboven vermeld, wel in een gezagsverhouding met [verzoekster] is komen te staan.
4.9
Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel dat de arbeid die [verzoekster] in de maanden januari tot en met maart 2021 heeft verricht, niet gelijkgesteld kan worden met arbeid verricht op grond van een arbeidsovereenkomst.
4.1
Al het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de verzoeken van [verzoekster], die allen gegrond zijn op de stelling dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is ontstaan, zullen worden afgewezen.
4.11
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan [verzoekster] toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
4.12 [
verzoekster] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
5.1
verleent aan [verzoekster] toestemming om kosteloos te procederen;
5.2
wijst de verzoeken af;
5.3
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 31 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.