ECLI:NL:OGEAA:2021:297

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AUA202002354
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in een alimentatiezaak tussen de Voogdijraad en de vader

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De zaak is ingediend door de Directie Voogdijraad, vertegenwoordigd door mr. D.G. Croes, tegen de vader, die in Nederland woont. De procedure begon met een verzoekschrift op 24 september 2020, gevolgd door financiële stukken van de vader en een mondelinge behandeling op 12 januari 2021. De minderjarige, geboren in 2003, is het onderwerp van de alimentatiezaak. De vader had eerder een alimentatiebijdrage van Afl. 150,- per maand vastgesteld in 2008, maar de Voogdijraad verzocht om een verhoging naar Afl. 550,- per maand, gezien de gestegen kosten van levensonderhoud.

De vader voerde verweer en stelde dat hij geen vaste baan had en al drie andere minderjarige kinderen moest onderhouden. Het gerecht oordeelde dat de alimentatiebeschikking van 2008 niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven, gezien de wijziging van omstandigheden. De moeder had door de coronapandemie haar inkomen verloren en ontving slechts een uitkering, terwijl de vader een netto-maandinkomen had van € 2.361,67. Het gerecht concludeerde dat de vader, rekening houdend met zijn draagkracht, een bijdrage van € 500,- per maand moest betalen, ingaande op 1 november 2020. De proceskosten werden gecompenseerd. De beschikking werd gegeven door rechter mr. N.K. Engelbrecht en openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.

Uitspraak

Beschikking van 22 juni 2021
behorend bij EJ nr. AUA202002354
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de alimentatiezaak tussen
DIRECTIE VOOGDIJRAAD,
gevestigd in Aruba,
VERZOEKER,
vertegenwoordigd.
en
[Verweerder],
wonende in Nederland, te [woonplaats],
VERWEERDER, hierna te noemen de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes.
Belanghebbende:
[Belanghebbende], de moeder.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 24 september 2020;
  • de financiële stukken van de vader, ingediend op 11 januari 2021;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 12 januari 2021, waar zijn verschenen, mr. M. Ras voor de Voogdijraad, de moeder in persoon en de vader bij zijn gemachtigde voornoemd;
  • de zijdens de moeder op 14 januari 2021 overgelegde stukken;
  • de schriftelijke reactie zijdens de vader, ingediend op 23 februari 2021.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De thans nog minderjarige [minderjarige](hierna: de minderjarige) is op [geboortedatum] 2003 in Aruba geboren uit het huwelijk tussen de vader en de moeder.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 10 oktober 2007 (behorend bij EJ nr. 2081 van 2007) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3
Bij beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 15 april 2008 (behorend bij EJ nr. 2081/07 H.401/07) is de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op Afl. 150,- per maand.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Het verzoek
Het verzoek strekt - naar het gerecht begrijpt - tot wijziging van bovengenoemde beschikking van 15 april 2008 in die zin dat het door de vader te betalen bedrag aan kinderalimentatie zal worden verhoogd tot Afl. 550,- per maand ingaande 1 oktober 2020. Daartoe wordt -samengevat- aangevoerd dat de kosten van levensonderhoud van de minderjarige dusdanig zijn gestegen dat een verhoging noodzakelijk is, dat de vader voldoende inkomen uit arbeid geniet en in staat moet worden geacht om bij te dragen in de kosten van de minderjarige, en dat de moeder vanwege de pandemie geen inkomen uit arbeid heeft en slechts FASE-uitkering ontvangt.
3.2
Het verweer
De vader heeft draagkrachtverweer gevoerd en betoogd dat hij geen vaste baan heeft maar via een uitzendbureau werkt, dat hij nog drie andere minderjarige kinderen heeft die hij moet verzorgen en opvoeden, en dat hij bereid is ten behoeve van de minderjarige € 150,- per maand te betalen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW). Ingevolge die bepaling kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.2
In dit geval constateert het gerecht dat de minderjarige ten tijde van de beschikking van het Hof nog geen vijf jaar oud was, en inmiddels een 17-jarige tiener is. Verder staat vast dat de bijdrage ad Afl. 150,- per maand, tot betaling waarvan de vader werd veroordeeld, door de jaren heen niet is geïndexeerd noch aangepast. Aangenomen dient te worden dat de minderjarige thans (veel) meer kost dan in 2008. Reeds gelet hierop stelt het gerecht vast dat de alimentatiebeschikking inmiddels is achterhaald en niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De aard van de alimentatiebeschikking op de voet van art. 1:401 lid 1 brengt mee dat de rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, geheel vrij is om met inachtneming van alle ten tijde van zijn beslissing bestaande relevante omstandigheden en zonder door de aldus achterhaalde uitspraak in zijn vrijheid te worden beperkt, die uitspraak te wijzigen dan wel in te trekken (vgl. HR d.d. 4 februari 2000; ECLI:NL:HR:2000:AA4724).
4.3.1
Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek stelt het gerecht voorop dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit geschiedt naar draagkracht. Bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de draagkracht van zowel de moeder als de vader.
Uitgangspunt is dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij heeft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven. Vanwege de onderhoudsplicht jegens de kinderen dient de onderhoudsplichtige zich voorts te onthouden van gedragingen die ertoe leiden dat hij zijn alimentatieverplichtingen niet meer kan nakomen. De onderhoudsplichtige dient dan ook de belangen van de kinderen in acht te nemen wanneer hij keuzes maakt die zijn draagkracht negatief kunnen beïnvloeden en derhalve tot gevolg kunnen hebben dat hij niet meer (volledig) aan zijn alimentatieverplichtingen kan voldoen.
4.3.2
Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven het betalen van kinderalimentatie. Uitgangspunt is dat de rechter bij het bepalen van de draagkracht van de alimentatieplichtige een zelfstandige taak heeft en daarbij ook in hoge mate vrij is.
4.4
De kosten van verzorging en opvoeding
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt het gerecht vast dat de (onbestreden) kosten van de minderjarige afgerond Afl. 1.070,- per maand bedragen, waaraan de ouders naar draagkracht en naar evenredigheid dienen bij te dragen.
4.5
Draagkracht moeder
4.5.1
Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat zij vóór de coronapandemie een gemiddeld netto-maandinkomen had van Afl. 1.452,-. De moeder heeft onbetwist gesteld dat zij eigenares van een eenmanszaak is en nu, vanwege de afname van werkzaamheden in verband met pandemie, alleen een bedrag van Afl. 950,- aan FASE-uitkering per maand ontvangt. Zij betaalt maandelijks een huur van Afl. 750,- en houdt een bedrag van Afl. 200,- over waarmee zij in haar eigen levensonderhoud en in de kosten van de minderjarige dient te voldoen.
4.5.2
Het gerecht is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat de moeder geen draagkracht heeft. De Voogdijraad is in zijn verzoek ervan uitgegaan dat de ouders met hetzelfde bedrag in de kinderalimentatie kunnen bijdragen, maar gelet op de draagkracht van de moeder, die nihil is, is dit niet reëel.
4.6
Draagkracht vader
4.6.1
Uit de door de vader overgelegde stukken blijkt dat hij een gemiddeld netto-maandloon heeft van € 2.361,67 (omgerekend Afl. 5.045,-). De vader heeft een partner en vormt met haar en hun drie minderjarige kinderen een gezin in Nederland. Aangenomen dient te worden dat de partner bijdraagt in de kosten van de gezamenlijke huishouding.
Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat de vader tot het derde kwartaal 2020 ook voor de minderjarige kinderbijslag ontving. Vanaf het derde kwartaal 2020 ontvangt de vader kinderbijslag ad € 806,85 (omgerekend Afl. 1.723,50) voor zijn drie andere kinderen. Dit betekent dat de vader een maandelijks inkomen heeft van € 3.168,50 (omgerekend Afl. 6.768,50).
4.6.2
Aan maandelijkse vaste lasten heeft de vader een bedrag van € 1.364,57 opgevoerd voor de kosten van het eigen levensonderhoud (inclusief verzekeringen), een bedrag van € 581,26 aan huur en een bedrag van € 83,23 aan schoolkosten van zijn drie andere kinderen, voor een totaal van € 2.029,06. Volgens zijn eigen opgave houdt de vader maandelijks dan over een bedrag van € 1.139,46 (omgerekend Afl. 2.434,09), waarmee hij aan zijn alimentatieverplichting ten aanzien van de minderjarige dient te voldoen.
4.7
De te betalen kinderalimentatie
Gelet op de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige enerzijds en de draagkracht van de ouders anderzijds, acht het gerecht een door de vader te betalen bijdrage van € 500,- (omgerekend ca. Afl. 1.070,-) per maand in de kosten van verzorging en opvoeding in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zij het dat de alimentatieverplichtingeen maand laterdan verzocht ingaat, omdat de vader geacht kan worden niet eerder van het verzoek te hebben kennisgenomen.Hierbij heeft het gerecht tevens in aanmerking genomen dat de vader de minderjarige vanaf 27 februari 2018 als niet-ingezetene in de BRP heeft ingeschreven en ten behoeve van haar kinderbijslag ad € 106,- (omgerekend Afl. 226,-) per maand heeft ontvangen, terwijl hij zijn bijdrage in de maandelijkse kinderalimentatie (Afl. 150,-, omgerekend € 71,-) vanaf die tijd niet vrijwillig heeft verhoogd.
4.8
De proceskosten zullen worden gecompenseerd.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijzigt de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 15 april 2008 (behorend bij EJ nr. 2081/07 H.401/07)) in dier voege dat de bijdrage van de vader [verweerder], in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 in Aruba, met ingang van 1 november 2020 wordt bepaald op een bedrag van € 500,- (omgerekend ca. Afl. 1.070) per maand, bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad te voldoen,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van dinsdag 22 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.