In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de naamloze vennootschap El Louvre (Aruba) N.V. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.E.A. Hernandez, had een verzoek ingediend om El Louvre te veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 6.138,-, alsook wettelijke verhogingen en rente. De verzoekster stelde dat partijen op 21 februari 2020 een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten, waarin was afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 zou eindigen en dat El Louvre een beëindigingsvergoeding van Afl. 42.513,74 zou betalen. De verweerster, El Louvre, vertegenwoordigd door mr. C.J. Hart, betwistte dat er nog bedragen aan de verzoekster verschuldigd waren, en voerde aan dat de verzoekster vrijwillig had doorgewerkt na de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.
Tijdens de zitting op 2 maart 2021 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. De verzoekster stelde dat El Louvre tekort was geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, terwijl El Louvre aanvoerde dat de verzoekster had gekozen om door te werken, waardoor het salaris dat zij ontving in mindering werd gebracht op de beëindigingsvergoeding. Het Gerecht oordeelde dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst aan de hand van het Haviltex-criterium diende te geschieden, waarbij de redelijkheid en billijkheid van de afspraken tussen partijen centraal stonden.
Het Gerecht concludeerde dat de verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor haar uitleg van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de opzegtermijn van vier maanden, zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst, betrekking had op de maanden maart tot en met juni 2020. Hierdoor werd de vordering van de verzoekster afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun rechten en verplichtingen goed te begrijpen.