ECLI:NL:OGEAA:2021:217
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening verblijfsvergunning bijzondere band met Aruba
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van een bijzondere band met Aruba. Verzoekster, die in Aruba verblijft, had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet voldeed aan de gestelde toelatingseisen, met name dat zij niet kon aantonen dat zij gedurende 120 maanden hoofdverblijf in Aruba had gehad.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij in Aruba kon blijven totdat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op jonge leeftijd naar Aruba was gekomen en langdurig onder toezicht van de Arubaanse overheid had gestaan. Dit, in combinatie met haar familiebanden in Aruba, leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster in zijn belangenafweging.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven en heeft het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen. Dit betekent dat verzoekster voorlopig als rechtmatig verblijvend wordt behandeld totdat er een beslissing is genomen op haar bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de overheid, vooral in gevallen waar persoonlijke en familiale omstandigheden een significante rol spelen.