ECLI:NL:OGEAA:2021:217

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100222
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening verblijfsvergunning bijzondere band met Aruba

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van een bijzondere band met Aruba. Verzoekster, die in Aruba verblijft, had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet voldeed aan de gestelde toelatingseisen, met name dat zij niet kon aantonen dat zij gedurende 120 maanden hoofdverblijf in Aruba had gehad.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij in Aruba kon blijven totdat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op jonge leeftijd naar Aruba was gekomen en langdurig onder toezicht van de Arubaanse overheid had gestaan. Dit, in combinatie met haar familiebanden in Aruba, leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster in zijn belangenafweging.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven en heeft het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen. Dit betekent dat verzoekster voorlopig als rechtmatig verblijvend wordt behandeld totdat er een beslissing is genomen op haar bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de overheid, vooral in gevallen waar persoonlijke en familiale omstandigheden een significante rol spelen.

Uitspraak

Uitspraak van 10 maart 2021
Lar nr. AUA202100222

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: dhr. J.J.C. Odor LL.M.,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking 14 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf met verblijfsdoel bijzondere band met Aruba, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 21 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 27 januari 2021 heeft verzoekster zich tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is op 22 februari 2021 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.3.1
Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018 (het Handboek). In hoofdstuk 1, paragraaf 1.5.4 van het Handboek is bepaald dat het in bijzondere gevallen het wenselijk kan zijn om onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid te geven tot het toepassen van een hardheidsclausule ten aanzien van bepaalde aanvragen.
1.3.2
Om een beroep te kunnen doen op een verzoek in het kader van een hardheidsclausule, dient ten aanzien van de aanvrager (paragraaf 1.5.4.1):
1. geen ander verblijfsdoel van toepassing te zijn om in aanmerking te kunnen komen, en;
2. hij/zij zich reeds (of steeds) op Aruba dient te bevinden, en;
3. te voldoen aan de minimumvereisten voor een hardheidsclausule beoordeling zoals
opgenomen onder 1.5.4.2 en;
4. de verplichte leges zijn betaald.
1.3.3
In paragraaf 1.5.4.2 is bepaald dat een aanvrager in de hiernavolgende situaties een verzoek zou kunnen indienen voor een hardheidsclausule:
1. het betreft een ingeburgerde rijksgenoot met een bijzondere binding met Aruba
(ingeburgerd refereert aan o.a. tijdsbestek op Aruba, volgen/afronden van onderwijs op
Aruba of bijzondere familierechtelijke betrekkingen), of;
2. in gevallen van klemmende redenen van humanitaire aard (bv. verplichte migratie
wegens natuurrampen (bv. St. Maarten), of;
3. in gevallen van klemmende redenen van humane aard (bv. langdurig verblijf op Aruba
gecombineerd met hoge leeftijd van aanvrager en niet voldoen aan verblijfsdoel
“pensioen”), of;
4. op Aruba geboren of op zeer jonge leeftijd op Aruba woonachtigen die door verloop van
tijd reeds meerderjarig zijn geworden en een bijzondere, te onder bouwen binding met
Aruba hebben, of;
5. bij langdurig verblijf op Aruba, waarbij betrokkene kan aantonen dat hij minstens 120
maanden legaal verblijf heeft gehad doch zijn verblijf is onderbroken door verblijfsgaten
van meer dan 5 jaren, indien hij gemotiveerd en met redenen omkleed een beroep kan
doen op een uitzonderlijke situatie, of;
6. andere, nader te bepalen en met redenen omklede aanvragen.
1.3.4
Voorts is in het Handboek, voor zover van belang, bepaald dat een beroep op een hardheidsclausule steeds zal worden beoordeeld aan de hand van de beschikbare bewijsstukken alsmede met in begrip van de informatie aanwezig in de bestanden van de DIMAS en andere relevante ketenpartners. De mogelijkheid voor de toepassing van de hardheidsclausule is in beginsel gericht op het verkrijgen van een vergunning tot tijdelijk verblijf. De vervolgvergunningen zullen dan conform het geldig beleid dienen te worden afgewikkeld tenzij uit de besluitvorming van het aangevoerde geval het tegenovergestelde expliciet wordt besloten.
De beoordeling
2. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.1
Bij bestreden beschikking van 14 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster ter verlening van een tijdelijke verblijfsvergunning met als doel bijzondere band met Aruba, afgewezen. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat:
“Uit controle van de door u verstrekte gegevens is gebleken dat u niet voldoet aan de gestelde toelatingseisen voor deze verblijfstitel.
Teneinde in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning tot verblijf met een specifiek beroep op hardheid, zal u moeten kunnen aantonen dat u een binding heeft verworven met Aruba. Deze binding wordt aangetoond indien u als minderjarige feitelijk woon- en verblijfsplaats heeft gehad voor meer dan 5 jaren en 120 maanden als hoofdverblijf. In casu is dit niet gebleken dat u 120 maanden als hoofdverblijf uit de door u overgelegde bewijsmateriaal. Reden waarom in casu een beroep op hardheid faalt en vergunning tot verblijf niet aan u zal worden verleend”
(…).”
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking van 14 januari 2021 en het treffen van de voorlopige voorziening zodat het verzoekster wordt toegestaan om, hangende de behandeling van het tegen de bestreden beschikking ingediende bezwaar, hier te lande te verblijven. Verzoekster stelt zich hierbij – kort gezegd – op het standpunt dat de afwijzing in bezwaar geen stand zal houden omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar binding met Aruba.
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bestreden beschikking in bezwaar niet in stand kan blijven. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoekster is op 13 oktober 2011 Aruba ingereisd om zich bij haar in Aruba wonende moeder en zussen te voegen. Verzoekster was toen 12 jaar oud. Op 15 november 2011 heeft het Openbaar Ministerie verzoekster en haar zussen aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. Het Gerecht heeft de voorlopige toevertrouwing bij beschikking van 27 februari 2012 bekrachtigd. Verzoekster heeft van 16 november 2011 tot en met mei 2014 in het Orthopedagogisch Center (OC) verbleven. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd medegedeeld dat zij na haar verblijf in het OC is opgenomen in een pleeggezin, bij welk pleeggezin zij nog altijd woont. Verzoekster heeft haar MAVO diploma gehaald en volgt nu avond onderwijs op HAVO niveau. De moeder en zussen van verzoekster verblijven met een verblijfsvergunning op Aruba.
4.2
Gelet op het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster op Aruba familie- en privéleven heeft opgebouwd in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij heeft echter nimmer rechtmatig verblijf op Aruba gehad. Uit de jurisprudentie van het EHRM — Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, arrest van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599, Osman tegen Denemarken, arrest van 14 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0614JUD003805809, Nunez tegen Noorwegen, arrest van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709, en Butt tegen Noorwegen, arrest van 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709 —, en de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) — uitspraak van 14 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:926, en uitspraak van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 — volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar moet betrekken. Tevens volgt uit de Afdelingsuitspraak (en het arrest Butt van het EHRM van 4 december 2012, (ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709) dat indien de vreemdeling dan wel diens ouders konden (althans hadden moeten) weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, slechts onder bijzondere omstandigheden reden bestaat voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven. De (voorzieningen)rechter moet zonder terughoudendheid beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken, maar terughoudend toetsen of verweerder de juiste belangenafweging heeft gemaakt nu verweerder bij de belangenafweging beleidsvrijheid heeft.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de aangevoerde omstandigheden, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.1, onvoldoende kenbaar heeft betrokken in zijn belangenafweging. Daarbij is vooral van belang de bijzondere omstandigheid dat verzoekster bij kort na haar inreis in Aruba langdurig aan de zorg van de Arubaanse overheid toevertrouwd is geweest. De Voogdijraad was gedurende de periode dat de verzoekster aan hen was toevertrouwd juridische verantwoordelijk voor verzoekster en derhalve ook voor haar verblijfrechtelijke status. Gelet hierop kan verweerder verzoekster niet zonder meer tegenwerpen dat verzoekster haar familie- en privéleven in Aruba tijdens illegaal verblijf heeft opgebouwd. Verweerder dient nader te motiveren waarom deze omstandigheid, gevoegd bij de omstandigheid dat verzoekster een sterke binding heeft met Aruba omdat zij ruim negen jaar op Aruba verblijft, haar familieleden rechtmatig in Aruba verblijven, zij geïntegreerd is in de Arubaanse samenleving en naar school gaat, onvoldoende is om het belang van verzoekster bij voortzetting van haar verblijf zwaarder te laten wegen dan het algemene belang van een restrictief toelatingsbeleid.
4.4
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal blijven. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in een voorlopige voorzieningprocedure geen wettelijke grondslag.
6. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoekster, [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1999 in Venezuela, voor de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting wordt behandeld als ware zij in het bezit van een geldige vergunning tot tijdelijk verblijf, totdat is beslist op het door haar tegen de beschikking van verweerder van 21 januari 2021 gemaakte bezwaar;
 gelast dat het door verzoekster gestorte griffierecht ten bedrage van Afl. 25,-- aan haar wordt teruggestort.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.