ECLI:NL:OGEAA:2021:191

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AUA202002062
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor kosteloos procederen en vorderingen inzake cessantia en pensioenpremies

In deze zaak heeft [naam verzoeker], die in loondienst was bij Johnson’s Supermarket N.V., een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Het verzoek betreft toestemming om kosteloos te procederen en vorderingen tot betaling van cessantia en de restitutie van ingehouden pensioenpremies. De verzoeker is op 5 juni 2019 arbeidsongeschikt verklaard en heeft gedurende twee jaar ziekengeld ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank. De arbeidsovereenkomst met Johnson’s is ontbonden zonder toekenning van een ontbindingsvergoeding. De verzoeker stelt dat hij recht heeft op cessantia, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet aan hem te wijten is, en dat Johnson’s haar wettelijke verplichtingen met betrekking tot de pensioenpremies niet is nagekomen. Johnson’s heeft verweer gevoerd en betwist dat de verzoeker recht heeft op cessantia, en heeft de hoogte van de gevorderde bedragen betwist. Het gerecht heeft geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op cessantia, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet aan hem te wijten is. Tevens heeft het gerecht geoordeeld dat Johnson’s niet heeft voldaan aan haar verplichtingen tot afdracht van pensioenpremies. De verzoeker is toestemming verleend om kosteloos te procederen, en Johnson’s is veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen.

Uitspraak

Beschikking van 11 mei 2021
Behorend bij E.J. AUA202002062
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [naam verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,
tegen:
de naamloze vennootschap
JOHNSON’S SUPERMARKET N.V., h.o.d.n. Johnson’s Super Center,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Johnson’s,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- nader toegezonden producties zijdens Johnson’s;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 16 februari 2021, waarbij aanwezig waren: [naam verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en Johnsons’s bij haar gemachtigde voornoemd.
1.2 De datum van beschikking is nader bepaald op heden.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 [naam verzoeker] is op 8 mei 2001 in loondienst getreden van Johnson’s.
2.2 Op het loon van [naam verzoeker] is vanaf januari 2012 tot juni 2019 pensioenpremie ingehouden.
2.3 [naam verzoeker] is op 5 juni 2019 arbeidsongeschikt verklaard door de Sociale Verzekeringsbank (de SVb).
2.4 In verband met dezelfde gezondheidsklacht heeft [naam verzoeker] gedurende twee jaar ziekengeld ontvangen van de SVb. De SVb heeft, op grond van de Landsverordening ziekteverzekering, bedoelde uitkering na afloop van voornoemd termijn stopgezet. Vanaf 5 juni 2019 ontvangt [naam verzoeker] op grond van de wet geen arbeidsongeschiktheidsuitkering meer.
2.5 Vanwege zijn gezondheidstoestand is [naam verzoeker] niet langer in staat om zijn werkzaamheden voor Johnson’s te verrichten.
2.6 Bij beschikking van dit gerecht van 2 juni 2020 (EJ AUA202000379) (hierna: de ontbindingsbeschikking) is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen uitgesproken, zonder toekenning aan [naam verzoeker] van enige ontbindingsvergoeding. Voorts heeft het gerecht bij dezelfde beschikking [naam verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot betaling van cessantia en de beweerdelijke niet door Johnson’s afgedragen pensioenpremies. Het gerecht heeft bij bedoelde beschikking overwogen dat [naam verzoeker] bedoelde vorderingen in een gewone arbeidsbodemzaak ter beoordeling aan het gerecht moet voorleggen.

3.HET VERZOEK

3.1 [
naam verzoeker] verzoekt het gerecht – na wijziging van eis - om hem toestemming te verlenen om kosteloos te procederen en om – naar het gerecht begrijpt - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) Johnson’s te veroordelen om aan [naam verzoeker] te betalen het bedrag van Afl. 9.317,-- in verband met de door hem gedurende het dienstverband opgebouwde cessantia;
b) Johnson’s te veroordelen om de ingehouden pensioenpremie van Afl. 10.146,-- te restitueren dan wel af te dragen aan de pensioenverzekeraar;
c) Johnson’s te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan zijn verzoek heeft Johnson’s - naar het gerecht begrijpt - ten grondslag gelegd dat hij recht heeft op cessantia-uitkering, nu de omstandigheid dat hij arbeidsongeschikt is niet aan hem te wijten is. Verder heeft [naam verzoeker] gesteld dat Johnson’s jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, omdat Johnson’s haar wettelijke verplichting tot het afdragen van de verschuldigde pensioenpremies niet is nagekomen.
3.3
Johnson’s heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [naam verzoeker] in zijn verzoek, dan wel tot afwijzing daarvan, dan wel tot het toewijzen van een bedrag dat het gerecht juist acht, met veroordeling van [naam verzoeker] in de kosten van de procedure.
3.4
Het gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.
4. DE BEOORDELING
cessantia
4.1
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan [naam verzoeker] toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
4.2
Ter onderbouwing van zijn vordering dat hij recht heeft op cessantia-uitkering heeft [naam verzoeker] gesteld dat hem niet te wijten is dat hij (langdurig) ziek is en daarmee arbeidsongeschikt. Dit standpunt van [naam verzoeker] wordt door Johnson’s niet gedeeld. Volgens Johnson’s heeft [naam verzoeker] geen recht op cessantie-uitkering, nu ziekte een omstandigheid is die voor risico van de werknemer, dus [naam verzoeker], dient te komen, tenzij sprake is van een bedrijfsongeval of beroepsziekte. Johnson’s verwijst in dit verband naar voornoemde ontbindingsbeschikking, waarbij het gerecht het volgende heeft overwogen: “
Gesteld noch is gebleken dat [naam verzoeker] als gevolg van een bedrijfsongeval permanent arbeidsongeschikt is geraakt, en evenmin is gesteld of gebleken dat die arbeidsongeschiktheid door enig toedoen of enig nalaten van Johnson’s is ontstaan. Bij die stand van zaken moet worden geoordeeld dat de permanente arbeidsongeschiktheid niet in de risicosfeer van Johnson’s maar in die van [naam verzoeker] zelf is gelegen”.
Verder heeft Johnson’s gesteld dat de hoogte van het door [naam verzoeker] gevorderde bedrag aan
cessantia-uitkeringniet juist is.
4.3
Het gerecht volgt Johnson’s niet in haar stelling. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4
Ingevolge artikel 3 eerste lid van de Cessantiaverordening wordt aan de werknemer wiens dienstbetrekking eindigt anders dan door zijn schuld of ten gevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid door de werkgever
cessantiatoegekend. Naar het oordeel van het gerecht wordt arbeidsongeschiktheid in het kader van bedoelde verordening niet gezien als een omstandigheid die te wijten is aan de werknemer, tenzij de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van eigen opzet. Niet is gesteld noch is gebleken dat de arbeidsongeschiktheid van [naam verzoeker] een omstandigheid is die aan hem toe te rekenen is. Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat [naam verzoeker] recht heeft op
cessantia-uitkering. Dat de rechter in de ontbindingsprocedure aan [naam verzoeker] geen ontbindingsvergoeding heeft toegekend omdat hij van oordeel was dat de arbeidsongeschiktheid van [naam verzoeker] niet aan Johnson’s te wijten is, doet aan het voorgaande niet af. De vraag of een ontbindingsvergoeding al dan niet wordt toegekend betreft immers een ander toetsingscriteria dan de vraag of een werknemer al dan niet recht heeft op
cessantia-uitkering.
4.5
Gelet op het bovenstaande, nu Johnson’s haar betwisting ter zake de hoogte van het door [naam verzoeker] gevorderde bedrag aan cessantia niet heeft onderbouwd en gelet op de berekening die het gerecht aan de hand van de door [naam verzoeker] in de procedure gebrachte informatie heeft gemaakt, zal het gerecht de vordering onder a) toewijzen.
pensioenpremies
4.6 [
naam verzoeker] heeft gesteld dat Johnson’s, in strijd met de wet, de pensioenpremies ten behoeve van zijn pensioenopbouw niet heeft afgedragen aan de pensioenverzekeraar. Dit terwijl maandelijks een bedrag aan pensioengelden op het salaris van [naam verzoeker] is ingehouden. Johnson’s heeft erkend dat zij de verschuldigde pensioenpremies ten behoeve van [naam verzoeker] niet heeft afgedragen en heeft daarbij gesteld bereid te zijn het verschuldigde bedrag alsnog volledig te voldoen. Wel heeft Johnson’s de hoogte van het door [naam verzoeker] gevorderde bedrag betwist. In tegenstelling tot [naam verzoeker] heeft Johnson’s gesteld dat het af te dragen bedrag Afl. 8.892,-- bedraagt.
4.7
Het verzoek is gebaseerd op artikel 10 van de Landsverordening algemeen pensioen. Ingevolge dit artikel houdt de werkgever maandelijks het voor rekening van de werknemer komend deel van de verschuldigde premie in op diens loon en draagt dit tezamen met het voor zijn rekening komende gedeelte van de premie af aan de instelling waarmee de werkgever een premieovereenkomst heeft, of aan het ondernemingsfonds waaraan zijn onderneming is verbonden.
4.8
Vast staat dat Johnson’s niet voldaan heeft aan haar wettelijke verplichting tot afdracht van de verschuldigde pensioenpremies, zodat zij tot betaling daarvan veroordeeld zal worden. Voor wat betreft de hoogte van de af te dragen bedragen overweegt het gerecht als volgt. [naam verzoeker] heeft gesteld dat de verschuldigde pensioenpremie (werknemers- en werkgeversbijdrage) tot en met de maand juni 2019 in totaal het bedrag van Afl. 10.146,-- bedraagt. Johnson’s heeft verweer gevoerd, daartoe stellende dat de hoogte van het door [naam verzoeker] gevorderde bedrag niet juist is. Volgens Johnson’s bedraagt de verschuldigde pensioenpremie in totaal Afl. 8.892,--. Ter onderbouwing hiervan heeft Johnson’s verwezen naar de door haar in de procedure gebrachte loonstrook van de maand juni 2019 (zijnde de maand waarin [naam verzoeker] voor het laatst werkzaamheden heeft verricht voor Johnson’s), waar achter de post “
pension plan (total)” bedoeld bedrag vermeld staat. Het gerecht is van oordeel dat Johnson’s hiermee de stelling van [naam verzoeker] gemotiveerd heeft betwist. Gelet hierop lag het op de weg van [naam verzoeker] om zijn stelling nader te onderbouwen, maar dit heeft hij nagelaten. Het gerecht zal daarom aan de stelling van [naam verzoeker] voorbij gaan en het gevorderde onder b) toewijzen voor het bedrag van Afl. 8.892,--.
Johnson’s zal als het grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van deze procedure.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
- verleent aan [naam verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen;
- veroordeelt Johnson’s om aan [naam verzoeker] te betalen het bedrag van Afl. 9.317,-- in verband met de door hem gedurende het dienstverband opgebouwde cessantia;
- veroordeelt Johnson’s de ingehouden pensioenpremie (weknemersdeel) en de
werkgeversbijdrage ten hoogte van Afl. 8.892,-- af te dragen aan de pensioenverzekeraar;
- veroordeelt Johnson’s in de kosten van de procedure die tot de datum van de uitspraak worden begroot op Afl. 2.000,-- aan salaris van de gemachtigde;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 11 mei 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ. AUA202002062
Inhoudsindicatie: Arbeid. Arbeidsongeschiktheid, Cessantia, Afdragen pensioenpremies.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. J.M.J. Keltjens
Bijzondere kenmerken: