ECLI:NL:OGEAA:2021:144

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
AUA202003094
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende opheffing beslag en schorsing executie beschikking

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de vader, eiser, dat de executie van een beschikking van 1 maart 2007 zou worden geschorst. De vader, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C.J. Hart, stelde dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde door een loonbeslag dat was gelegd door zijn dochter, gedaagde, die in persoon procedeerde. De vader had een achterstand in de alimentatieverplichting laten ontstaan en voerde aan dat de executie van de beschikking hem in een noodtoestand bracht. De dochter voerde verweer tegen de vordering van de vader.

De rechter oordeelde dat de vader onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een financiële noodsituatie die de executie onaanvaardbaar maakte. De rechter wees erop dat de dochter, nu meerderjarig, recht had op de alimentatie zoals vastgesteld in de beschikking. De vader had niet voldoende onderbouwd dat hij in een noodsituatie verkeerde, en de rechter concludeerde dat de dochter een in redelijkheid te respecteren belang had bij de executie van de beschikking. De vorderingen van de vader werden afgewezen, en de dochter kreeg toestemming om kosteloos te procederen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 20 januari 2021
Behorend bij AUA202003094 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Naam vader]
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. C.J. Hart,
tegen:
[Naam dochter],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: de dochter,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de pleitnota van de vader;
- de mondelinge behandeling op 5 januari 2021, waarbij zijn verschenen de vader in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde en de dochter in persoon.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
De vader is gehuwd geweest met [naam moeder]. Zij zijn de ouders van de volgende kinderen: [Naam dochter], geboren op [geboorte datum] 2001 in Aruba (hierna de dochter), [Naam dochter 2], geboren op [geboorte datum] 2000 in Aruba en [Naam dochter 3] op [geboorte datum] 2002 in Nederland.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 1 maart 2007 is – voor zover hier van belang – de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie bepaald op Afl. 225,-- per kind per maand.
2.3
Op 11 september 2020 heeft de deurwaarder in opdracht van de Directie Voogdijraad voormelde beschikking aan de vader betekend ter executie van de hoofdsom van Afl. 5.400,-. De vordering ziet op achterstallige alimentatie tot en met 11 september 2020.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
De vader vordert – kort gezegd – dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de executie van de beschikking van dit gerecht van 1 maart 2007 EJ 2665/2006) zal schorsen totdat in de bodemzaak AUA202003067 zal zijn beslist en de dochter zal bevelen om het executoriaal beslag onder Land Aruba onmiddellijk te doen heffen, danwel het executoriaal beslag onder Land Aruba ambtshalve op te heffen, totdat in de bodemzaak zal zijn beslist, althans de executie hiervan te beperken tot een inhouding van Afl. 75 per maand t.b.v. de dochter, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 100,- per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, kosten rechtens.
3.2
De vader legt aan de vordering het volgende ten grondslag, dat er een noodtoestand is ontstaan door het beslag.
3.3
De dochter voert hiertegen verweer dat, voor zover voor de beslissing van belang, hierna aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van de vader bij zijn vordering volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2
Het gaat hier om een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv. Ten aanzien daarvan geldt in dit geschil dat de dochter op de voet van artikel 1:395b, eerste lid BWA automatisch gerechtigd is tot de bij de beschikking van dit gerecht van 1 maart 2007 vastgestelde bijdrage in de verzorging en opvoeding. Nu zij meerderjarig is, is zij bevoegd om die beschikking ten uitvoer te leggen en te executeren.
4.3
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag slechts opheffen, indien hij van oordeel is dat de dochter – mede gelet op de belangen aan de zijde van de vader die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan onder meer sprake zijn, indien na de rechterlijke beslissing die door de dochter wordt geëxecuteerd, feiten zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die een noodtoestand doen ontstaan voor de vader, of wanneer er sprake is van misbruik van executiebevoegdheid, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is.
4.4
De vader stelt dat hij sinds april 2019 financieel heel zwaar heeft gekregen, nadat hij van zijn tweede vrouw is gescheiden. Hij verdient Afl. 1.809,66 per maand netto en hij lost de maandelijkse hypotheek van Afl. 1.531,- op zijn woonhuis sindsdien alleen af. Na aftrek van de hypotheekaflossing houdt hij maandelijks Afl. 278,66 over om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het loonbeslag is te zwaar en levert een noodsituatie op, althans misbruik van executiebevoegdheid zijdens de dochter.
4.5
De vader heeft een achterstand laten ontstaan in de alimentatieverplichting van zijn dochters over het afgelopen jaar. De vader heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de CMB-bank een moratorium voor de hypotheekaflossing heeft gegeven tot en met oktober 2020 wegens de coronapandemie. Alhoewel de vader in die periode geen hypotheek diende af te lossen heeft hij een achterstand in zijn alimentatieverplichting laten ontstaan. Volgens de vader heeft hij met de twee oudste dochters en hun moeder een mondelinge afspraak gemaakt dat hij alleen voor de jongste dochter [Naam dochter 3] alimentatie door blijft betalen. De dochters hebben ter zitting aangevoerd dat dit tijdens een ruzie met de vader is gebeurd en niet serieus was bedoeld. Een mondelinge afspraak is niet voldoende voor het schorsen van een alimentatieverplichting opgelegd door een rechterlijke beslissing. Daarmee heeft de vader in dit bijzondere geval ten tijde van de Covid-pandemie zelf de impliciete keuze gemaakt voor het laten ontstaan van een achterstand in de alimentatieverplichting. Naar het oordeel van het gerecht had deze keuze gelet op het karakter van de lopende onderhoudsverplichting anders gemaakt kunnen en behoren te worden. Tevens had de vader in het licht van de Covid-pandemie ook vanaf november 2020 ontslagen kunnen worden van de verplichting tot hypotheekaflossing. Onvoldoende is gebleken dat hij genoeg heeft gedaan om zijn hypotheekaflossing vanaf november 2020 te schorsen. Gelet daarop is het gerecht van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er bij hem sprake is van een financiële noodtoestand die ertoe zou kunnen leiden dat het beslag niet aanvaardbaar is. Voorshands is onvoldoende gebleken dat deze omstandigheden een noodtoestand opleveren die ertoe leiden dat het beslag moet worden opgeheven. Vooralsnog is er op grond daarvan evenmin sprake van misbruik van executiebevoegdheid. Het gerecht komt dan ook tot het oordeel dat de dochter – in aanmerking nemende dat er, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake is van een financiële noodsituatie aan de zijde van de vader – een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan en dat er geen sprake is van een onrechtmatig beslag of wel misbruik van executiebevoegdheid. Voorts ziet het gerecht geen aanleiding om de executie van het beslag te beperken tot Afl. 75,- per maand ten behoeve van de dochter. Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling in de bodemzaak wel van belang zal zijn wat alsdan de actuele draagkracht van de vader is en hoe groot de behoefte van de dochter zal zijn.
4.6
In het licht van het vorenstaande is naar het oordeel van het gerecht geen sprake van een situatie dat van de vader niet gevergd kan worden dat hij de eindbeslissing in de hoofdzaak afwacht. Hierbij neemt het gerecht mede in aanmerking dat de vader, zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in een financiële noodsituatie is gekomen of op korte termijn dreigt te komen.
De verzoeken van de vader zullen dan ook worden afgewezen.
4.7
Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan de dochter toestemming worden verleend om kosteloos te mogen procederen.
4.8
Gezien de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit Gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
verleent de dochter toestemming om kosteloos te mogen procederen;
5.2
wijst de vorderingen van de vader af;
5.3
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 januari 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 20 januari 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. AUA202003094
Inhoudsindicatie: opheffing beslag; schorsing dan wel beperken executie beschikking;
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel, familierecht
Rechter: mr. J.M.J. Keltjens
Bijzondere kenmerken: