ECLI:NL:OGEAA:2021:111

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AUA202002909
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AZV in verband met onterecht ontvangen loon

In deze zaak heeft belanghebbende, die in 2016 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, een beroep ingesteld tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AZV die door de Inspecteur der Belastingen zijn opgelegd. De belanghebbende ontving in 2016 onterecht een bedrag van Afl. 44.311,97, wat leidde tot een geschil over de kwalificatie van deze betalingen als loon uit dienstbetrekking. De civiele rechter had eerder in een kort geding bepaald dat de werkgever het loon moest doorbetalen, maar dit vonnis werd later door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vernietigd, waardoor de belanghebbende verplicht was de onterecht ontvangen bedragen terug te betalen. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba oordeelde dat de ontvangen bedragen in 2016 als loon moesten worden aangemerkt, ondanks dat de betalingen onterecht waren. De belanghebbende voerde aan dat het aanmerken van deze betalingen als loon een onredelijk belastingnadeel voor haar vormde, maar het Gerecht wees dit af. De hardheidsclausule kon niet worden ingeroepen, omdat de Minister van Financiën geen beleid had vastgesteld voor dergelijke gevallen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 5 maart 2021
BBZ nr. AUA202002909
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 17 maart 2020 aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 135.770 en een premie-inkomen van Afl. 85.000.
1.2
Belanghebbende is op 22 april 2020 in bezwaar gekomen tegen bovengenoemde aanslagen.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 september 2020 de aanslag inkomstenbelasting 2016 verminderd naar belastbaar inkomen van Afl. 134.121. De aanslag premie AZV 2016 is gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 10 november 2020 beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020 te Oranjestad. Deze zaak is samen behandeld met de zaken van belanghebbende met nummers AUA202002154 en AUA202002155. Namens belanghebbende is verschenen [A] van het kantoor [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.6
De behandeling van de zaak is geschorst om partijen de gelegenheid te geven om in overleg te treden. Belanghebbende heeft op 1 december 2020, 3 december 2020 en op 21 december 2020 stukken ingediend. De Inspecteur heeft op 4 december 2020 stukken ingediend. De stukken zijn telkens naar de wederpartij gestuurd. Partijen hebben te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Het Gerecht heeft het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in het onderhavige jaar werknemer van [Q]. Belanghebbende heeft op 12 september 2016 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Haar dienstverband is hierdoor van rechtswege beëindigd.
2.2
Belanghebbende heeft een kortgedingprocedure tegen [Q] ingesteld om haar dienstverband voort te zetten. Het Gerecht heeft in die procedure beslist (vonnis van 9 november 2016, K.G. 2427 van 2016) dat [Q] wegens de rechtsgeldigheid van de nieuwe arbeidsovereenkomst, het loon van belanghebbende dient door te betalen vanaf 12 september 2016. [Q] heeft de salarisbetalingen aan belanghebbende naar aanleiding hiervan hervat. Belanghebbende heeft vanaf 12 september 2016 geen werkzaamheden meer verricht voor [Q].
2.3
Belanghebbende heeft op 25 juli 2017 aangifte gedaan voor het jaar 2016. Daarin heeft zij een brutoloon aangegeven van Afl. 153.061. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen en premie-inkomen overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
2.4
Het vonnis in kort geding is op 20 februari 2018 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vernietigd. Als gevolg hiervan moet belanghebbende de ten onrechte ontvangen bedragen over de periode van september 2016 tot en met januari 2018 terugbetalen. In 2016 heeft belanghebbende onterecht een bedrag van Afl. 44.311,97, ontvangen.
2.5
Bij vonnis van het Gerecht van 2 oktober 2019 is het terug te betalen bedrag vastgesteld Afl. 205.870,36. Belanghebbende en [Q] zijn een afbetalingsregeling overeengekomen (vaststellingsovereenkomst van 5 maart 2020). Belanghebbende heeft in 2019 een bedrag van Afl. 50.000 ineens terugbetaald aan [Q].
2.6
Belanghebbende heeft op 22 april 2020 in bezwaar een gecorrigeerde aangifte inkomstenbelasting 2016 ingediend. Daarin heeft zij een brutoloon aangegeven van Afl. 108.749, derhalve zonder rekening te houden met het bedrag van Afl. 44.311,97 dat zij in 2016 onterecht heeft ontvangen.
2.7
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen naar aanleiding van het bezwaar verminderd naar Afl. 134.121. Daarbij is de ouderenaftrek toegepast. Het premie-inkomen is gehandhaafd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is of de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AZV juist zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Loon uit dienstbetrekking

4.1
Belanghebbende voert aan dat haar dienstverband in september 2016 van rechtswege is beëindigd en dat de (onterechte) betalingen daarom niet als loon uit dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt.
4.2
Ingevolge artikel 6, lid 1 van de Landsverordening Loonbelasting (LLB) is loon al hetgeen als salaris, uitkering, kostenvergoeding, kostenverstrekking of onder welke naam of vorm dan ook uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking wordt verkregen.
4.3
Het loonbegrip dat ook voor de inkomstenbelasting geldt, dient gelet op de bewoordingen van artikel 6, lid 1 LLB ruim te worden opgevat. De (onterechte) betalingen vallen ook onder het loonbegrip. Dat achteraf blijkt dat de betalingen onverschuldigd zijn gedaan, maakt dit niet anders. Van de betalingen kan immers niet worden gezegd dat zij niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking, dat zij niet als daaruit genoten moeten worden beschouwd (vgl. HR 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439, BNB 1984/2).
4.4
Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het moment dat het is ontvangen, verrekend, ter beschikking is gesteld, rentedragend of vorderbaar en inbaar is geworden (artikel 10 LLB en artikel 16b Landsverordening inkomstenbelasting). Belanghebbende heeft de looninkomsten ontvangen in het jaar 2016. Deze looninkomsten zijn dus terecht in 2016 in aanmerking genomen.
Ten onrechte ontvangen loon
4.5
Het Gerecht merkt op dat betalingen die ten onrechte zijn ontvangen niet tot de looninkomsten behoren wanneer de ontvanger binnen redelijke tijd heeft blijk gegeven het niet te willen behouden (vgl. HR, 21 december 1988, ECLI:NL:HR:1988: ZC3958 en HR, 24 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992: ZC5026). In dit geval is daarvan geen sprake. Dat belanghebbende (korte tijd) na het vonnis van het Gerecht van 2 oktober 2019 een bedrag van Afl. 50.000 heeft terugbetaald aan [Q], brengt niet mee dat deze betalingen niet in het jaar 2016 tot de looninkomsten moeten worden gerekend.
4.6
Belanghebbende voert aan dat het aanmerken van de ten onrechte betalingen als negatief loon in het jaar van terugbetaling - zoals de Inspecteur dat voorstaat - een onvoorziene en onredelijk belastingnadeel voor haar vormt. Belanghebbende bepleit opheffing van deze hardheid door het in Nederland geldend fiscaal beleid voor dit soort gevallen, concordant toe te passen. Volgens dat beleid (besluit van 5 augustus 2009, nr. CPP 2009/1096M, BNB 2009/254) kunnen ten onrechte ontvangen looninkomsten onder voorwaarden buiten de heffing van de inkomstenbelasting worden gelaten.
4.7
De toepassing van voormeld besluit van 5 augustus 2009, is niet mogelijk. Het zogenoemde concordantiebeginsel is geregeld in artikel 39 van het Statuut. Deze bepaling schrijft niet voor dat het belastingrecht binnen het Koninkrijk concordant moet worden toegepast (vgl. GHvJ uitspraak van 16 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB:2017:57).
4.8
Het Gerecht merkt nog op dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan het besluit van de Nederlandse staatssecretaris van Financiën, reeds omdat het geen beleid betreft afkomstig van voor de Inspecteur verantwoordelijke bewindslieden.
4.9
Ingevolge artikel 30 Algemene landsverordening belastingen, kan de Minister belast met Financien nadere regels stellen ter tegemoetkoming in gevallen ten aanzien van onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van een belastingverordening mochten voordoen (de zogenoemde hardheidsclausule). Voor gevallen als het onderhavige heeft de Minister echter geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Bij het ontbreken van rechtsgeldig beleid, kunnen de betalingen niet - in afwijking van de wet - buiten de heffing van inkomstenbelasting worden gelaten. Verder kan een beroep op de hardheidsclausule niet met vrucht aan de belastingrechter worden voorgelegd. Al het overige dat belanghebbende heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.1
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 5 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieAUA@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300