ECLI:NL:OGEAA:2020:71

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
AUA201900534
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schuldvordering tussen eiser en gedaagde met betrekking tot een geldleningsovereenkomst

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde op basis van een geldleningsovereenkomst. De procedure begon met een verzoekschrift van eiser op 20 februari 2019, gevolgd door een verweerschrift van gedaagde op 17 april 2019, en verdere conclusies van repliek en dupliek. De zitting vond plaats op 23 oktober 2019, waarna het vonnis op 26 februari 2020 werd uitgesproken.

Eiser vorderde dat gedaagde werd veroordeeld tot betaling van Afl. 2.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiser stelde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de betalingsverplichting uit de overeenkomst, waarbij de lening uiterlijk per eind januari 2015 had moeten worden terugbetaald. Gedaagde erkende de vordering, maar voerde verweer tegen de gevorderde wettelijke rente en de incassokosten.

Het gerecht oordeelde dat de hoofdvordering door gedaagde was erkend en toewijsbaar was. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 1 februari 2015, omdat gedaagde zonder ingebrekestelling in verzuim was geraakt. Het verweer van gedaagde tegen de buitengerechtelijke incassokosten werd verworpen, omdat eiser had aangetoond dat hij kosten had gemaakt om betaling buiten rechte te verkrijgen. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal op Afl. 550,- werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 26 februari 2020
Behorend bij AUA201900534
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
te Aruba,
EISER,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba, [adres],
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 20 februari 2019 met producties;
- het verweerschrift d.d. 17 april 2019;
- de conclusie van repliek d.d. 28 augustus 2019;
- de conclusie van dupliek d.d. 17 oktober 2019, genomen ter zitting van 23 oktober 2019.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiser] en [gedaagde] hebben een geldleningsovereenkomst gesloten.
2.2 [
gedaagde] heeft tot op heden niets betaald.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] beveelt te betalen het bedrag van Afl. 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2014 tot de dag der voldoening voorts vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. In de conclusie van repliek stelt [eiser] dat, op grond van de tekst van de overeenkomst, de lening uiterlijk per eind januari 2015 had moeten worden terugbetaald, zodat wettelijke rente verschuldigd is met ingang van 1 februari 2015 (en niet per 18 december 2014 zoals gevorderd).
3.3 [
gedaagde] erkent de vordering en voert verweer tegen de gevorderde wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
De hoofdvordering is door [gedaagde] erkend en komt op grond van de wet voor toewijzing in aanmerking.
4.2
Ten aanzien van de wettelijke rente oordeelt het gerecht als volgt. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt met terugbetaling aan [eiser]. Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. Het gerecht oordeelt dat de termijn van 31 januari 2015, zoals opgenomen in de geldleningsovereenkomst, een fatale termijn is, zodat [gedaagde] vanaf 1 februari 2015 reeds zonder ingebrekestelling in verzuim is. Vanaf deze datum is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd over de op dat moment openstaande hoofdsom. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen met ingang van 1 februari 2015.
4.3 [
gedaagde] betwist dat hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is omdat hij de aanmaningsbrieven niet heeft ontvangen. Dit verweer faalt. Waar het om gaat is of [eiser] die aanmaningsbrieven aan [gedaagde] heeft verstuurd zoals hij heeft gesteld en dat is door [gedaagde] niet weersproken. [eiser] heeft dus daadwerkelijk kosten gemaakt om betaling buiten rechte te verkrijgen. De vordering tot betaling van die kosten kan dus, op grond van artikel 6:96 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen.
4.4
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] de proceskosten van [eiser] moeten vergoeden, welke tot op heden zijn begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en Afl. 500,- aan salaris van de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 2, ad Afl. 250,- per punt), zijnde in totaal Afl. 550,-.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
beveelt [gedaagde] om tegen kwijting te betalen aan [eiser] het bedrag van Afl. 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot de dag der voldoening en vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 300,-,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiser] worden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en op Afl. 500,- aan salaris van gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.