ECLI:NL:OGEAA:2020:581

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
AUA202002768
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van onroerend goed in faillissement en erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft de curator van de failliete boedel van wijlen A een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die in de woning van wijlen A verblijft. De curator verzoekt om ontruiming van de woning, die deel uitmaakt van de failliete nalatenschap, en stelt dat gedaagde zonder recht of titel gebruik maakt van de woning. Gedaagde verzet zich tegen de ontruiming en vraagt om erkenning als erfgename van wijlen A, zodat zij dezelfde bescherming geniet als een echtgenote. De curator heeft aangetoond dat de woning eigendom is van de failliete boedel en dat er spoedeisend belang is bij de ontruiming. Het gerecht oordeelt dat gedaagde niet kan worden erkend als erfgename, omdat zij niet als zodanig is aangewezen in het testament van wijlen A. De door gedaagde ingebrachte verklaring van 25 maart 2018 wordt niet als herroeping van het testament aangemerkt. Het gerecht beveelt gedaagde om de woning binnen vier weken te ontruimen en veroordeelt haar in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 23 december 2020.

Uitspraak

Vonnis van 23 december 2020
Behorend bij KG nr. AUA202002768
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Curator]in zijn hoedanigheid van curator naar het federale recht van de Verenigde Staten van Amerika van wijlen
[wijlen A],
domicilie gekozen te Aruba,
hierna ook te noemen: de curator,
eiser in conventie
verweerster in reconventie
gemachtigde: de advocaat mr. W.J. Noordhuizen,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gedaagde
eiseres in reconventie
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de curator met producties;
- het verzoekschrift van [Gedaagde] met producties;
- het e-mailbericht van de curator met producties;
- het e-mailbericht van [Gedaagde] met producties;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de behandeling ter zitting van 30 november 2020, waarbij zijn verschenen de curator bij zijn gemachtigde voornoemd en [Gedaagde] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Wijlen A] (hierna: [Wijlen A]) heeft op 1 juni 2007 de volgende onroerende zaken in Aruba gekocht: het perceel kadastraal bekend als 1 L 2045 van 2233 m² gelegen te [adres] en het perceel kadastraal bekend als 1 L 4393 van 1233 m² gelegen te [buurt] zonder nummer (hierna: de woning).
2.2
In het testament van 21 februari 2008 van [Wijlen A], opgemaakt te New Jersey, staat dat hij al zijn onroerende zaken aan zijn ouders geeft, of indien dit niet meer mogelijk is aan [B] en [C] en anders aan de
Special Olympics, the American society fort he prevention of cruelty to animals (ASPCA), the people fort he ethical treatment of animals (PETA)en
the Bergen county animal shelter.
2.3 [
Wijlen A] is op 6 januari 2017 op eigen verzoek failliet verklaard. De curator is met ingang van 6 januari 2017 door de
U.S. Bankruptcy Court, District of New Yersey(Newark), benoemd tot curator in het faillissement van [Wijlen A].
2.4 [
Wijlen A] is op 28 november 2018 in Aruba overleden.
2.5
In de verklaring van 19 juni 2020 van de curator aan de
U.S. Bankrupty Court, District of New Jerseystaat, voor zover van belang:

(…)
5. All assets of [Wijlen A] at the time of filing his Bankruptcy petition are property of the Bankruptcy Estate under Federal Bankruptcy Law. See 11 U.S.C. Section 541. Mr. [Wijlen A] did not disclose all of his assets at the time of filing his petition. In fact, he concealed his assets.
6. The death of [Wijlen A] does not in any way stop or cease the bankruptcy or the administration of the Estate and the liquidation and administration of the Assets of the Estate in the Bankruptcy Proceeding.
7. Since the passing of [Wijlen A], I have become aware that [Wijlen A] owned property in Aruba. This property was acquired by [Wijlen A] on or about June 1, 2007 (…). As such the Aruba property is property of the bankruptcy estate as it was an asset owned by the Debtor, [Wijlen A] at the time of the filing of his bankruptcy petition. As a trustee, I seek to take control of the Aruba Property pursuant to my powers and appointment under the Federal Bankruptcy Law.”.
2.6
Bij brief van 3 juli 2020 heeft de curator aan [Gedaagde] gevraagd naar de wettelijke titel op grond waarvan zij in de woning verblijft.
2.7
Bij brief van 20 juli 2020 bericht de curator aan [Gedaagde] dat zij niet gereageerd heeft op de brief van 3 juli 2020 en de curator daaraan de conclusie verbindt dat zij geen wettelijke titel heeft om in de woning te verblijven. Verder verzoekt de curator aan [Gedaagde] om de woning uiterlijk op 31 juli 2020 te ontruimen. Tot slot geeft de curator in zijn brief aan dat indien [Gedaagde] in gebreke blijft de woning te ontruimen hij rechtsmaatregelen zal treffen om de ontruiming te bewerkstelligen.
2.8 [
Gedaagde] verblijft thans in de woning.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

In conventie
3.1
De curator verzoekt dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde]:
- beveelt om de woning binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezig personen en zaken, tenzij deze zaken eigendom zijn van de faillissementsboedel, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan de curator;
- veroordeelt tot betaling aan de curator van een bedrag van Afl. 110,- per dag vanaf 15 juli 2020 tot de dag waarop [Gedaagde] de woning heeft ontruimd;
- veroordeelt tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
3.2
De curator grondt het verzoek erop dat [Gedaagde] zonder recht of titel gebruik maakt van de woning.
3.3 [
Gedaagde] voert verweer tegen het verzoek van de curator en verzoekt het gerecht om de vordering van de curator af te wijzen en de curator te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
In reconventie
3.4 [
Gedaagde] verzoekt het gerecht (naar het gerecht begrijpt) om een verklaring voor recht dat zij gelijk gesteld wordt aan een echtgenote van [Wijlen A] zodat zij dezelfde bescherming geniet als een langstlevende echtgenoot.
3.5 [
Gedaagde] grondt haar verzoek (evenals haar verweer tegen de vordering van de curator) op artikel 4:29 jo. artikel 4:30b lid 1 Ontwerplandsverordening BWA en/of op een door [Gedaagde] in het geding gebrachte handgeschreven en ondertekende verklaring betreffende de bestemming van het huis van [Wijlen A] in Aruba en diens huisdieren na diens dood.
3.6
De curator voert verweer tegen het verzoek van [Gedaagde] en verzoekt het gerecht (naar het gerecht begrijpt) [Gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek althans dit af te wijzen.

4.DE BEOORDELING

In conventie en in reconventie
4.1
Naar het oordeel van het gerecht heeft de curator voldoende aannemelijk gemaakt dat hij belang heeft bij zijn vordering en dat dat belang ook spoedeisend is. De curator heeft gesteld dat de woning deel uitmaakt van de failliete nalatenschap van [Wijlen A] en dat zijn spoedeisend belang erin bestaat het vermogen van de nalatenschap zo snel mogelijk te liquideren ten behoeve van de schuldeisers van de failliete nalatenschap. Verder heeft de curator onweersproken gesteld dat hij pas na het overlijden van [Wijlen A] in kennis is gesteld van het feit dat [Wijlen A] in Aruba onroerend goed beschikte.
4.2
De door [Gedaagde] in reconventie verzochte verklaring voor recht dat [Gedaagde] gelijk te stellen is aan een echtgenoot van [Wijlen A] verdraagt zich niet met het voorlopig karakter van een kort geding procedure. Zoals de curator terecht stelt is hierin geen plaats voor een declaratoire beslissing als een verklaring voor recht. De door [Gedaagde] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
In conventie
4.3
De vraag die voorligt is of vooruitlopend op het oordeel van de bodemrechter voldoende aannemelijk is dat [Gedaagde] de woning dient te ontruimen en veroordeeld moet worden tot betaling van een gebruikersvergoeding totdat zij de woning heeft ontruimd.
4.4
Het beroep van [Gedaagde] op artikel 4:29 van de ontwerp-Landsverordening tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no GT 100) (hierna: de ontwerp-Landsverordening) tot het vestigen van een vruchtgebruik op de woning en op artikel 4:30b lid 1 van de ontwerp-Landsverordening op grond waarvan [Gedaagde] als echtgenote van [Wijlen A] zou kunnen worden aangemerkt, slaagt niet. De ontwerp-Landsverordening is tot op heden nog niet ingevoerd en is geen geldend recht. Het ontwerp behelst op deze onderwerpen bovendien een breuk met het huidig recht (artikel 4:860 e.v. BW), zodat toepassing van het ontwerp bij wijze van anticipatie niet gerechtvaardigd is. In het arrest van 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2614, waar [Gedaagde] een beroep op doet, heeft de Hoge Raad met betrekking tot het huidige Arubaanse namenrecht bepaald dat deze discriminatorisch is en heeft zij aansluiting gezocht bij anticiperende wetgeving. De Hoge Raad heeft hierbij een rechtsvormende taak. Dit is anders dan in het onderhavig geval. In het onderhavige geval is het huidig recht met betrekking tot het (langdurig) samenwonen niet door de Hoge Raad als discriminatorisch aangemerkt en is het om die reden thans geldend recht. De overige stellingen met betrekking tot de ontwerp-Landsverordening kunnen om die reden verder buiten beschouwing blijven.
4.8
De stelling van [Gedaagde] dat zij erfgename dient te worden aangemerkt, omdat zij een duurzame relatie had met [Wijlen A], samen een huishouding hebben gevoerd en hebben samengewoond als ware men gehuwd, wordt naar het voorshandse oordeel van het gerecht niet gevolgd. Uit de door [Gedaagde] overgelegde vergunningen tot tijdelijk verblijf van 2012 en 2015 blijkt dat [Gedaagde] als inwonende dienstbode voor [Wijlen A] werkte en ingeschreven stond in de woning van [Wijlen A]. Gelet hierop is stelling van [Gedaagde], dat zij en [Wijlen A] door het aanvragen van een vergunningen tot tijdelijk verblijf als dienstbode haar verblijf hebben gelegaliseerd, omdat zij niet in het huwelijk gelooft, voorshands ongeloofwaardig. Dat [Gedaagde] en [Wijlen A] de immigratiedienst in Aruba over hun relatie hebben willen misleiden door het aanvragen van de vergunningen tot tijdelijk verblijf als inwonende dienstbode, dient voor hun eigen rekening en risico te komen. De stelling van [Gedaagde] dat zij ingeschreven stond bij de dierenarts is juist gebruikelijk, zoals in het onderhavige geval, indien de huisbuis een buitenlander is en in zijn afwezigheid de dienstbode daarmee belast is. Ook de verklaringen die [Gedaagde] heeft overgelegd van een medewerkster van de dierenarts en van de makelaar van [Wijlen A] en dat [Wijlen A] in de Verenigde Staten een terrein zou hebben gegeven aan [Gedaagde] maken het voorgaande niet anders. Uit de verklaringen blijkt niet duidelijk wat de relatie van [Gedaagde] en [Wijlen A] was. Deze omstandigheden leveren voorshands onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat partijen een duurzame relatie hadden. Het lag op de weg van [Gedaagde] om haar relatie met [Wijlen A] in dat geval te formaliseren om vervolgens een beroep te doen op de juridische consequenties daarvan.
4.9
Verder heeft [Gedaagde] als verweer aangevoerd dat hetgeen in het testament van [Wijlen A] is vastgesteld niet zijn uiterste wil is. Zij heeft ter onderbouwing daarvan een op 25 maart 2018 met de hand geschreven verklaring in het geding gebracht waarin staat, voor zover van belang:

I [Wijlen A], being of sound mind and health on this day March 25, 2018 order the immediate execution of all instructions set forth in this document upon my death my mother [moeder van wijlen A] will be guaranteed all of properties that I own in Aruba, both real and personal of every kind and description. I further leave to my mother all pets to be taking care of at the time of my death. If my mother passes away before me, everything will be handed to Ms [gedaagde] as long she takes care of my pets [W], [X], [Y] and [Z] regarding the feeding, grooming and medical care. It is my desire for my remains to be cremated and to scatter half of my remains at my house backyard and the half at Bushiri beach.”.
Met de curator is het gerecht voorshands van oordeel dat de verklaring van [Wijlen A] van 25 maart 2018 niet aangemerkt kan worden als een herroeping van zijn uiterste wil. Ingevolge artikel 4:1018 BW kan een uiterste wil immers alleen worden herroepen bij een latere uiterste wilsbeschikking of bij een bijzondere notariële akte waarbij de erflater de gehele of gedeeltelijke intrekking van zijn vroegere uiterste wil te kennen geeft. De door [Wijlen A] met de hand geschreven verklaring voldoet daaraan niet, mede gezien het bepaalde in artikel 4:957 BW. Ook wordt het testament in deze verklaring niet herroepen. Dit heeft tot gevolg dat de verklaring van [Wijlen A] van 25 maart 2018 geen erfrechtelijke betekenis heeft.
4.1
Gelet op het bovenstaande zal het gerecht uitgaan van de uiterste wil van [Wijlen A] zoals opgenomen in het testament waarbij [Gedaagde] niet als erflater heeft aangewezen. [Gedaagde] is om die reden geen rechthebbende op de woning. De conclusie luidt voorshands dat [Gedaagde] thans zonder recht of titel in de woning verblijft. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming voor toewijzing gereed ligt. Het gerecht zal de ontruimingstermijn bepalen op vier (4) weken na betekening van dit vonnis.
4.11
Ten overvloede merkt het gerecht op dat uit het eerste lid van artikel 556 Rv. volgt dat de curator de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen, en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. De curator heeft voldoende aan dit vonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen als [Gedaagde] niet vrijwillig tot nakoming van de uit dit vonnis voortvloeiende verplichting tot ontruiming overgaat. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien [Gedaagde] medewerking aan de ontruiming weigert. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv., waarin artikel 444 Rv. van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Het gerecht zal de ontruimingstermijn bepalen op vier (4) weken na betekening van dit vonnis.
4.12
Bij de vordering tot betaling van de gevorderde geldsom ziet het gerecht onvoldoende spoedeisend belang.
4.13
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [Gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van de curator.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
In conventie
- beveelt [Gedaagde] om, binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis, de woning gelegen te [adres], in Aruba, te ontruimen met alle daarin aanwezig personen en zaken, tenzij deze zaken eigendom zijn van de faillissementsboedel, en om de woning onder afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking te stellen van de curator;
In reconventie
- verklaart [Gedaagde] niet ontvankelijk in haar vordering;
In conventie en in reconventie
- veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de curator worden begroot op Afl. 450,- aan griffierecht, Afl. 251,85 aan explootkosten en Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis;
- verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.