ECLI:NL:OGEAA:2020:570

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
6073 en 6074 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanestrafzaak inzake verkeerde benaming van accijnsgoederen bij invoer

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte beschuldigd van het verkeerd aangeven van accijnsgoederen bij de douane. De feiten dateren van september en augustus 2018, waarbij de verdachte accijnsgoederen, waaronder gedistilleerde dranken, onder de verkeerde benaming 'kookwijn' heeft aangegeven. De officier van justitie vorderde een geldboete van Afl. 22.500,-. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de foutieve aangifte, omdat een medewerker de douaneaangifte had opgemaakt zonder voldoende informatie. Het Gerecht oordeelde echter dat de verdachte, als directeur van het expediteursbedrijf, een zorgplicht had om de juiste informatie te verifiëren. Het Gerecht achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde de geldboete op. De uitspraak vond plaats op 9 november 2020, waarbij het Gerecht de redelijke termijn van berechting overschreed, maar dit niet leidde tot een matiging van de boete.

Uitspraak

Parketnummers: P-2018/07884 en P-2018/07885
Zaaknummers: 6073 en 6074 van 2019
Uitspraak: 9 november 2020 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte:
[RECHTSPERSOON],
gevestigd in [vestigingsplaats], [adres].
Onderzoek van de zaken
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. De verdachte is in de zaken met boven vermelde parketnummers middels zijn gemachtigde, [naam gemachtigde], verschenen.
Bij tussenvonnis van 21 november 2019 is het onderzoek ter terechtzitting in beide zaken heropend en vervolgens geschorst voor onbepaalde tijd.
Op 19 oktober 2020 is het onderzoek ter openbare terechtzitting in de zaken hervat en gesloten. De verdachte is bij zijn raadsman mr. D.G. Illes, advocaat in Aruba, verschenen.
De zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder boven vermelde parket-nummers zijn aangebracht, worden bij dit vonnis gevoegd.
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het in de zaken met parketnummers P-2018/07884 en P-2018/07885 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor – in geval van voeging van de zaken – zal veroordelen tot een geldboete van Afl. 22.500,-.
In het geval de zaken niet worden gevoegd, heeft de officier van justitie (mondeling) gevorderd de verdachte te veroordelen tot geldboetes van Afl. 12.500,- (in de zaak met parketnummer P-2018/07884) en Afl. 10.000,- (in de zaak met parketnummer
P-2018/07885).
De raadsman heeft, conform de door hem overgelegde pleitnota, primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het in boven vermelde zaken ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ter zake van het in die zaken ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor het overige heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
in de zaak met parketnummer P-2018/07884
- dat verdachte in of omstreeks de periode 11 tot en met 14 september 2018 in Aruba bij de aangifte ter invoer, accijnsgoederen, te weten 31 dozen, inhoudende 12 flessen gedistilleerd van het merk [merk 1] van 500 ml met een alcoholgehalte van 29%, onder een verkeerde benaming, te weten kookwijn, heeft opgegeven;
(Artikel 241 lid 2 jo artikel 54 lid 1 onder c van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer Aruba)
in de zaak met parketnummer P-2018/07885
- dat verdachte op of omstreeks de periode van 9 tot en met 10 augustus 2018 in Aruba bij de aangifte ter invoer accijnsgoederen, gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van 29%, te weten 300 flessen [merk 2] 500 ml en 120 flessen [merk 3] 75 ml, onder een verkeerde benaming, te weten kookwijn, heeft opgegeven;
(Artikel 241 lid 2 jo artikel 54 lid 1 onder c van de Landsverordening in-, uit en doorvoer Aruba)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummers P-2018/07884 en P-2018/07885 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
in de zaak met parketnummer P-2018/07884
- dat verdachte
in ofomstreeks de periode
van11 tot en met 14 september 2018 in Aruba bij de aangifte ter invoer, accijnsgoederen, te weten 31 dozen, inhoudende 12 flessen gedistilleerd van het merk [merk 1] van 500 ml met een alcoholgehalte van 29%, onder een verkeerde benaming, te weten kookwijn, heeft opgegeven;
in de zaak met parketnummer P-2018/07885
- dat verdachte
op ofomstreeks de periode van 9 tot en met 10 augustus 2018 in Aruba bij de aangifte ter invoer accijnsgoederen, gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van 29%, te weten 300 flessen [merk 2] 500 ml en 120 flessen [merk 3] 75 ml, onder een verkeerde benaming, te weten kookwijn, heeft opgegeven;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) lands-aanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijs-middelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
Voor zover de hieronder opgenomen bewijsmiddelen worden aangeduid als ‘bijlage’, betreft het bijlagen bij de processen-verbaal van de Inspectie Invoerrechten en Accijnzen Aruba, Sectie Douane Recherche en Informatie, nummers [1] en [2], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 november 2018 gesloten en ondertekend door [verbalisant], Hoofdkommies der Invoerrechten en Accijnzen 1ste klasse, ingedeeld bij voormelde Sectie.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
In de zaak met parketnummer P-2018/07885 [1] :

1.Een proces-verbaal van constatering d.d. 30 augustus 2018, voor zover in-houdende, als relaas van de verbalisant, -zakelijk weergegeven-:

Op 10 augustus 2018 werd mij opgedragen een lading goederen vanuit een container vrij te maken. Volgens het wegvoeringdocument 2018 C [nummer] bestond de lading uit diverse goederen, welke zich bevonden in de container FSCU [containernummer]. Het expediteursbedrijf [rechtspersoon] gaf op eerder vermeld document, namens de heer [naam importeur], onder betaling van de verschuldigde invoerrechten bedoelde lading ten invoer aan. Bij vergelijking van de aangeboden goederen van desbetreffend wegvoeringdocument artikel 54, constateerde ik dat de aangeboden likeur/wijn ten invoer werd aangegeven als kookwijn met goederencode 22042100, heffing van 6%. Na controle bleek dat het likeur/wijn betreft met een sterkte van 29% alcohol en werd hierdoor aangemerkt als gedestilleerd.
2. Een geschrift, te weten
een wegvoeringdocument met validatiedatum 9 augustus 2018 [3] ,voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Aangever Importeur
[rechtspersoon] Dhr. [naam importeur]
Registratie referentie: 2018 C [nummer] Model INV4 Artikelen 75
Validatie datum: 09/08/2018
Artikel Nummer Goederenomschrijving
54 andere/KOOK WIJN 25x12x500ML
3. Een proces-verbaal van bekeuring d.d. 12 november 2018 [4] , voor zover inhoudende, als
relaas van de verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 14 september 2018 begaf collega [douanier 1] zich naar [wijk] z/n, om de partij goederen opgeslagen in container BSIU [containernummer] te inventariseren. Gedurende inventaris heeft [douanier 1] 15 dozen inhoudende elk 12 flessen gedistilleerd, van 500 ml elk van het merk [merk 2], 10 dozen inhoudende elk 12 flessen gedistilleerd van 500 ml en 12 flessen gedistilleerd van 75 ml van het merk [merk 3] aangetroffen.

4.Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 oktober 2018(in kopie), voor zover inhoudende, als verklaring van [naam importeur], -zakelijk weergegeven-:

Ik ben directeur en eigenaar van [naam bedrijf] sinds het jaar 2000. [naam bedrijf] bestaat sinds het jaar 2000. Het bedrijf drijft kleinhandel voor wat betreft koopmansgoederen. [rechtspersoon] is belast met het opmaken van de douaneaangiften voor mij sinds 2008. [roepnaam directeur rechtspersoon]
(het Gerecht begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: [naam directeur rechtspersoon], directeur van [rechtspersoon])of een van zijn medewerkers komt persoonlijk langs om de desbetreffende informatie op te halen om de douaneaangifte op te maken.
[rechtspersoon] heeft de douaneaangifte 2018 INV4/C [nummer] d.d. 9 augustus
(het Gerecht begrijpt: 9 augustus 2018)opgemaakt. Ik geef de heer [naam directeur rechtspersoon] alle nodige stukken om de douaneaangifte op te maken. Op de dag dat een medewerker van [rechtspersoon] de facturen en alle nodige stukken kwam ophalen om de douaneaangifte op te maken heb ik hem duidelijk gezegd en op de factuur aangewezen dat we hier met likeur te maken hebben. Op de factuur heb ik “Lico” geschreven doordat ik niet wist hoe ik likeur moest schrijven. Een week voordat de container werd opengemaakt is de persoon de factuur komen ophalen. [naam directeur rechtspersoon] noch een van de medewerkers van [rechtspersoon] heeft mij gebeld om te vragen over wat voor soort product we hier te maken hebben. [naam directeur rechtspersoon] noch een van de medewerkers van [rechtspersoon] heeft mij gebeld om te vragen hoeveel het alcoholgehalte van de kookwijn was. Ik weet dat wijn met een alcoholgehalte van meer dan 21% wordt aangemerkt en belast als gedistilleerd, doordat ik ongeveer twee jaar geleden al zo’n geval heb meegemaakt. Dit is niet de eerste keer dat [rechtspersoon] een douaneaangifte voor mij opmaakt voor wat betreft dit soort kookwijn.

5.Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 oktober 2018, voor zover inhoudende, als verklaring van [naam directeur rechtspersoon], -zakelijk weergegeven-:

Ik ben directeur van [rechtspersoon] vanaf het jaar 2012. [rechtspersoon] bestaat sinds 2012. Het bedrijf houdt zich bezig met import, export en goederentransport en inklaringen voor wat betreft douaneaangiften. [rechtspersoon] maakt al vele jaren de douanedocumenten op voor de heer [naam importeur]. Ik ga of een van mijn mede-werkers gaat persoonlijk langs om de desbetreffende informatie op te halen om het douanedocument op te maken.
Mevrouw [naam medewerker rechtspersoon] heeft het douanedocument 2018 INV4/C [nummer] d.d. 9 augustus
(het Gerecht begrijpt: 9 augustus 2018)opgemaakt. Wij hebben de aanduiding kookwijn gebruikt omdat ik de informatie op internet heb verkregen. Mevrouw [medewerker rechtspersoon] had alleen foto’s van voornoemde goederen gekregen. Ik heb niet alle informatie, die u mij zonet hebt getoond, gekregen. Ik ben niet grondig gaan zoeken.
Mevrouw [medewerker rechtspersoon] heeft de heer [naam importeur] niet gevraagd naar het alcoholgehalte van de kookwijn. Ik weet dat wijn met een alcoholgehalte van meer dan 21% als gedistilleerd wordt aangemerkt en belast. Dit is niet de eerste keer dat [rechtspersoon] een douaneaangifte opmaakt voor wat betreft dit soort kookwijn.
Ik toonde dhr. [naam directeur rechtspersoon] enige kopieën die ik van internet had uitgeprint voor wat betreft de informatie omtrent voornoemde goederen.
V: Kon het bedrijf [rechtspersoon] als aangever en vertegenwoordiger van het wegvoeringdocument 2018 INV4/C [nummer] hetzelfde hebben gedaan om dit geval te voorkomen?
A: Ja.
In de zaak met parketnummer P-2018/07884 [7] :
1. Een proces-verbaal van constatering d.d. 18 september 2018 [8] , voor zover inhoudende, als
relaas van de verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 14 september 2018 werd mij opgedragen een lading goederen vanuit een container vrij te maken. Volgens het wegvoeringdocument 2018 C [nummer] bestond de lading uit diverse goederen, welke zich bevonden in de container ZCSU [containernummer]. Het expediteursbedrijf [rechtspersoon] gaf op eerder vermeld document, namens de heer [naam importeur], onder betaling van de verschuldigde invoerrechten bedoelde lading ten invoer aan. Bij vergelijking van de aangeboden goederen van desbetreffend wegvoeringdocument bij artikel 97, constateerde ik dat de aangeboden likeur/gedistilleerd ten invoer werd aangegeven als kookwijn met goederencode 22042100, heffing van Awg. 400,00 per hectoliter. Na controle bleek dat het geen kookwijn betreft, maar flessen likeur/gedistilleerd met een sterkte van 29% alcohol.
2. Een geschrift, te weten
een wegvoeringdocument met validatiedatum 11 september 2018 [9] ,voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Aangever Importeur
[rechtspersoon] Dhr. [naam importeur]
Registratie referentie: 2018 C [nummer] Model INV4 Artikelen 223
Validatie datum: 11/09/2018
Artikel Nummer Goederenomschrijving
97 in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 liter/KOOK WIJN 12/0.5L
3. Een proces-verbaal van bekeuring d.d. 12 november 2018 [10] , voor zover inhoudende, als
relaas van de verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 28 september 2018 begaf collega [douanier 1], vergezeld van collega [douanier 2], Hoofdkommies der Invoerrechten en Accijnzen 1ste klasse A, ingedeeld bij de Sectie Douane Recherche en Informatie, zich naar [wijk] z/n, om de partij goederen opgeslagen in de container BSIU [containernummer] te inventariseren. Gedurende inventaris heeft [douanier 1] 31 dozen inhoudende 12 flessen gedistilleerd van het merk [merk 1] van 500 ml aangetroffen met een alcoholgehalte van 29%.
4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 oktober 2018 [11] , voor zover inhoudende, als
verklaring van [naam importeur], -zakelijk weergegeven-:
Ik ben directeur en eigenaar van [naam bedrijf] sinds het jaar 2000. [naam bedrijf] bestaat sinds het jaar 2000. Het bedrijf drijft kleinhandel voor wat betreft koopmansgoederen. [rechtspersoon] is belast met het opmaken van de douaneaangiften voor mij sinds 2008. [roepnaam directeur rechtspersoon]
(het Gerecht begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: [naam directeur rechtspersoon], directeur van [rechtspersoon])of een van zijn medewerkers komt persoonlijk langs om de desbetreffende informatie op te halen om de douaneaangifte op te maken.
[rechtspersoon] heeft de douaneaangifte 2018 INV4/C [nummer] d.d. 11 september
(het Gerecht begrijpt: 11 september 2018)opgemaakt. Ik geef de heer [naam directeur rechtspersoon] alle nodige stukken om het douanedocument op te maken. Op de dag dat de heer [naam directeur rechtspersoon] van [rechtspersoon] de facturen en alle nodige stukken kwam ophalen om de douaneaangifte te maken heb ik hem duidelijk gezegd en op de factuur aangewezen dat we hier met likeur te maken hebben. Dit keer heb ik hem eraan herinnerd om de douaneaangifte goed te maken doordat een maand geleden [rechtspersoon] hetzelfde geval had en toch voornoemde producten onder verkeerde benaming had ingedeeld. Hij heeft zelf “liquor” op de factuur geschreven. Een week voordat de container werd opengemaakt is hij de factuur komen ophalen.
[naam directeur rechtspersoon] noch een van de medewerkers van [rechtspersoon] heeft mij gebeld om te vragen over wat voor soort product we hier te maken hebben. [naam directeur rechtspersoon] noch een van de medewerkers van [rechtspersoon] heeft mij gebeld om te vragen hoeveel het alcoholgehalte van de kookwijn was. Ik weet dat wijn met een alcoholgehalte van meer dan 21% wordt aangemerkt en belast als gedistilleerd, doordat ik al zo’n geval heb meegemaakt. De constatering van 10 augustus 2018.
Dit is niet de eerste keer dat [rechtspersoon] een douaneaangifte opmaakt voor deze soort wijn. Vorige maand hadden wij te maken met hetzelfde geval.
Ik heb [rechtspersoon] duidelijk gezegd dat we hier te maken hebben met likeur.
5. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 oktober 2018 (in kopie) [12] , voor zover inhoudende, als
verklaring van [naam directeur rechtspersoon], -zakelijk weergegeven-:
Ik ben directeur van [rechtspersoon] vanaf het jaar 2012. [rechtspersoon] bestaat sinds 2012. Het bedrijf houdt zich bezig met import, export en goederentransport en inklaringen voor wat betreft douaneaangiften. [rechtspersoon] maakt al vele jaren de douanedocumenten op voor de heer [naam importeur]. Ik ga of een van mijn mede-werkers gaat persoonlijk langs om de desbetreffende informatie op te halen om het douanedocument op te maken.
Mevrouw [naam medewerker rechtspersoon] heeft het douanedocument 2018 INV4/C [nummer] d.d. 11 september
(het Gerecht begrijpt: 11 september 2018)behorende aan de heer [naam importeur] opgemaakt. Op internet had mevrouw [medewerker rechtspersoon] geconstateerd dat er alleen foto’s van voornoemde goederen waren. Daardoor had zij voornoemde goederen onder wijn aangegeven. Mevrouw [medewerker rechtspersoon] had de heer [naam importeur] niet gevraagd hoeveel het alcoholgehalte van de wijn was. Ik weet dat wijn met een alcoholgehalte van meer dan 21% wordt aangemerkt en belast als gedistilleerd. Dit is niet de eerste keer dat [rechtspersoon] een douaneaangifte opmaakt voor wat betreft dit soort wijn.
Ik toonde de heer [naam directeur rechtspersoon] enige kopieën die ik van internet had uitgeprint voor wat betreft de informatie omtrent voornoemde goederen.
V: Kon het bedrijf [rechtspersoon] als aangever en vertegenwoordiger van het wegvoeringdocument 2018 INV4/C [nummer] het geval kunnen voorkomen?
A: Ja.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van het in beide zaken ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat uit het enkele internetonderzoek van de douane niet blijkt dat de producten gedistilleerd zijn, nu het wettelijk voorgeschreven onderzoek naar de hoedanigheid van de producten niet is verricht.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
De heer [naam importeur] (hierna: [importeur]) is directeur/eigenaar van het bedrijf “[naam bedrijf]” en importeert koopmansgoederen naar Aruba. [importeur] heeft zich sinds het jaar 2008 bediend van de diensten van de verdachte, een expediteursbedrijf, om de betreffende douaneaangiften op te maken.
Op 10 augustus en 14 september 2018 heeft de douane in het kader van vrijmaking de door de verdachte ten behoeve van [importeur] aangegeven goederen gecontroleerd. Tijdens deze visitaties heeft de douane telkens aanzienlijke hoeveelheden (300 flessen respectievelijk 31 dozen, inhoudende elk 12 flessen) drank aangetroffen met een alcoholsterkte van 29%. Deze producten werden door de verdachte aangegeven als ‘kookwijn’, doch de douane heeft op grond van het alcoholgehalte (29%) die producten aangemerkt als gedistilleerd.
Ter gelegenheid van zijn verhoor bij de douanerecherche heeft [importeur] verklaard dat [naam directeur rechtspersoon], directeur van de verdachte (hierna: [directeur rechtspersoon]), dan wel een medewerker, persoonlijk bij hem langskomt om alle nodige documenten in ontvangst te nemen voor het opmaken van de douaneaangiftes. Uit de verklaring van [importeur] volgt dat deze werkwijze ook in augustus en september 2018 werd gevolgd. [importeur] heeft verklaard dat hij aan een medewerker die in augustus 2018 bij hem langs was gekomen uitdrukkelijk had medegedeeld dat de zending producten onder meer likeur inhield. Hij had hem tevens op de factuur aangewezen welke producten dat waren. Volgens [importeur] had hij op de factuur de betreffende producten met het woord “Lico” aangeduid, omdat hij niet wist hoe hij het woord “likeur” moest opschrijven.
In september 2018 had [importeur], volgens diens verklaring, [directeur rechtspersoon] in hoogst eigen persoon ingelicht dat hij onder andere likeur had geïmporteerd. Ook [directeur rechtspersoon] werd op de factuur aangewezen om welke producten het ging. Daarnaast zou [importeur] [directeur rechtspersoon] op het hart hebben gedrukt de betreffende douaneaangifte correct op te maken, nu soortgelijke producten reeds in augustus 2018 onder een verkeerde benaming werden aangegeven. Tevens zou [importeur] hebben gezien dat [directeur rechtspersoon] zelf het woord “liquor” op de factuur schreef.
Voorts heeft [importeur] in zijn verklaring aangegeven dat de verdachte noch in augustus noch in september 2018 navraag bij hem had gedaan naar het soort product en/of het alcoholgehalte daarvan.
[directeur rechtspersoon] bevestigt in zijn verklaring de door [importeur] aangehaalde wijze van informatievergaring die de verdachte hanteert voor het opmaken van de douaneaangiften. [directeur rechtspersoon]s verklaring biedt nadere ondersteuning aan die van [importeur] in die zin, dat ook [directeur rechtspersoon] heeft verklaard dat er namens de verdachte geen navraag bij [importeur] werd gedaan ter zake van het alcoholgehalte van de producten in kwestie.
Uit [directeur rechtspersoon]s verklaring vloeit voort dat hij heeft toegegeven geen grondig internet-onderzoek naar het alcoholgehalte van de ingevoerde producten te hebben gedaan en dat de onderhavige voorvallen hadden kunnen worden voorkomen indien hij een dergelijk onderzoek had gedaan.
Het Gerecht concludeert, gelet op vorenstaande geschetste feiten en omstandig-heden, in onderling verband en samenhang bezien, dat de door de verdachte aangegeven producten alcohol bevatten van het gehalte als geconstateerd door de douane en dat die terecht als gedistilleerd zijn aangemerkt.
[directeur rechtspersoon] heeft nagelaten grondig onderzoek te doen naar het soort product alvorens de aangiften te laten opstellen. Dit nalaten komt voor rekening van [directeur rechtspersoon], in zijn hoedanigheid van directeur van de verdachte.
De raadsman heeft tevens, onder aanhaling van een eerdere uitspraak van dit Gerecht in een soortgelijke zaak [13] , gesteld dat slechts na het wettelijk voorgeschreven onderzoek van artikel 89, eerste lid, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (verder: LIUD) kan worden vastgesteld of er in dit geval sprake is van gedistilleerd.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen staat het voor het Gerecht vast dat de ingevoerde goederen gedistilleerd zijn. De enkele stelling van de raadsman dat de ingevoerde goederen geen gedistilleerd zijn maakt niet dat nader onderzoek van de goederen nodig is.
De stelling van de raadsman gaat derhalve niet op.
Voorts concludeert het Gerecht dat de verdachte, middels een medewerker (in augustus 2018) en de directeur (in september 2018), uitdrukkelijk door [importeur] werd geïnstrueerd met betrekking tot het opmaken van de betreffende douaneaangiftes. Het Gerecht is van oordeel dat deze instructies eveneens gelding hadden voor de medewerker die belast was met het opmaken van de douaneaangiftes en dat het aan de directeur had gelegen om die medewerker daarover beter in te lichten. Het Gerecht is voorts van oordeel dat de directeur in de onderhavige gevallen in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteiten heeft gehandeld en daarmee in de sfeer van de rechtspersoon de ten laste gelegde gedragingen tot stand heeft gebracht. Zijn gedragingen kunnen derhalve aan de verdachte worden toegerekend.
Naar het oordeel van het Gerecht kunnen de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend worden geacht voor het bewijs van de aan de verdachte in de zaken met boven vermelde parketnummers ten laste gelegde feiten.
Het primaire verweer van de raadsman wordt verworpen.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Hij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, nu een medewerker van de verdachte degene is die uitsluitend toegang heeft tot het digitale douaneportaal “Asycuda” en die persoon, bij het invoeren van de producten in het systeem, een fout heeft begaan. Volgens de raadsman gaf de factuur geen aanknopingspunt met betrekking tot het soort in te voeren product, terwijl een internetonderzoek snel deed vermoeden dat de producten kookwijn betroffen. De raadsman is derhalve van mening dat de verdachte heeft gedaan wat zij redelijkerwijs kon en moest doen en daarom niet strafbaar is.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor strafbaarheid van een verdachte geen plaats is, indien aannemelijk is geworden dat de verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd ter voorkoming van het begaan van een strafbaar feit.
Zoals reeds overwogen, vloeit uit de verklaringen van [directeur rechtspersoon] voort dat namens de verdachte geen navraag bij [importeur] werd gedaan met betrekking tot het alcoholgehalte van de geïmporteerde producten. Zijdens [directeur rechtspersoon] is evenmin een grondig internetonderzoek gedaan ter verkrijging van informatie over het alcoholgehalte van die producten, terwijl hij heeft toegegeven dat, indien hij een dergelijk onderzoek had gedaan, beide voorvallen konden worden voorkomen.
Het Gerecht is van oordeel dat [directeur rechtspersoon] als bestuurder van de verdachte, naast een eigen onderzoeksplicht, ook een zorgplicht had. Het had op zijn weg gelegen om zich te vergewissen van het type product en het alcoholgehalte daarvan vóór of bij het invullen van de betreffende douaneaangifte door de medewerker. In plaats daarvan heeft hij snel genoegen genomen met het enkel bekijken van de foto’s van de betreffende producten, die de medewerker op internet had opgezocht en hem had getoond. Bij twijfel of het minste vermoeden van onvolledige informatie diende hij contact op te nemen met [importeur], die per slot van rekening de importeur was van de producten en wél wist wat voor goederen hij naar Aruba haalde. Daar komt nog bij dat [importeur] hem op de hoogte had gesteld dat hij, [importeur], gedistilleerd zou invoeren. Overigens werd [directeur rechtspersoon] in september 2018 ook door [importeur] nadrukkelijk gevraagd om de producten onder de correcte benaming aan te geven.
Nu [directeur rechtspersoon] in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteiten regelmatig aangiftes opmaakte voor bedrijven die producten uit het buitenland importeren, was hij op de hoogte dat het aangeven van gedistilleerd onder een verkeerde benaming een overtreding van de LIUD zou opleveren. Het verzaken van die onderzoeks- en zorgplicht is geheel aan [directeur rechtspersoon] te wijten. Dat niet hijzelf, maar een medewerker, de aangifte heeft opgemaakt, maakt het niet anders nu hij als bestuurder van de verdachte de leiding heeft en die medewerker in de uitoefening van haar activiteiten diende te controleren dan wel haar een oplossing te suggereren, teneinde te voorkomen dat de LIUD zou worden overtreden.
Naar het oordeel van het Gerecht is derhalve niet aannemelijk geworden dat [directeur rechtspersoon], in zijn hoedanigheid van directeur van de verdachte, alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd ter voorkoming van het begaan van beide strafbare feiten. [directeur rechtspersoon]s gedragingen begaan in de hoedanigheid van directeur van de verdachte kunnen hem worden verweten en daarom ook aan de verdachte worden toegerekend.
Ook het subsidiaire verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer P-2018/07884
Overtreding van artikel 241 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer,
strafbaar gesteld bij artikel 241, tweede lid, van die Landsverordening.
In de zaak met parketnummer P-2018/07885
Overtreding van artikel 241 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer,
strafbaar gesteld bij artikel 241, tweede lid, van die Landsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de LIUD. Zij heeft een aanzienlijke hoeveelheid (300 flessen en 31 dozen, elk inhoudende 12 flessen) gedistilleerd onder een verkeerde benaming (kookwijn) aan de douaneautoriteiten ten invoer afgegeven.
Afnemers die goederen hier te lande invoeren hebben de wettelijke verplichting om die bij de douane aan te geven. Zij bedienen zich daarbij van douane-expediteurs die de betreffende aangiften ten invoer opmaken en voor de indiening bij de douane zorgdragen. Op grond van die aangifte dienen de aan de invoer gekoppelde belastingen – onder meer in de vorm van accijnzen – aan het Land te worden voldaan. Door het aangeven van accijnsgoederen onder een verkeerde benaming, zoals in casu, wordt de aan het Land werkelijk verschuldigde belasting niet voldaan. Het Land derft derhalve inkomsten. Daarnaast rekent het Gerecht de verdachte aan dat zij door haar handelen het vertrouwen dat de douane heeft in de juistheid van de gegevens die door bedrijven als de verdachte ten behoeve van de aangifte worden opgegeven, in ernstige mate heeft beschaamd.
De verdachte is, zo blijkt uit haar uittreksel uit het justitieel documentatieregister, niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het Gerecht is echter van oordeel dat, nu de verdachte zich in een zeer korte tijdspanne (één maand) reeds tweemaal aan hetzelfde strafbare feit heeft schuldig gemaakt, er reden bestaat om een recidivepatroon bij de verdachte aanwezig te achten. Het Gerecht houdt hiermee in het nadeel van de verdachte rekening.
Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Die redelijke termijn heeft een aanvang genomen op 12 oktober 2018, toen een tweetal beschikkingen van de officier van justitie, inhoudende het aanbod van transactieboetes aan de verdachte werd overhandigd. De behandeling van zijn zaak in eerste aanleg is eerst op 9 november 2020 – en aldus niet binnen twee jaar – met een eindvonnis afgerond. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen.
Het Gerecht is echter van oordeel dat, gezien de relatief beperkte mate van de overschrijding, kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een geldboete, als door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.
De raadsman heeft echter gesteld dat de gevorderde boete, gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, disproportioneel hoog is en dat het Gerecht deze dient te matigen.
Het Gerecht is evenwel van oordeel, gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich in een zeer korte periode tweemaal aan hetzelfde strafbare feit heeft schuldig gemaakt, dat er geen aanleiding is om de boete te matigen. De verdachte zal dan ook daartoe worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:54, 1:127, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken met parketnummers P-2018/07884 en P-2018/07885 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
Afl. 22.500,- (tweeëntwintig-duizendvijfhonderd florin).
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D.J. Jansen, bijgestaan door mr. E.M.J. Jandroep, (zittingsgriffier), en op 9 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de Inspectie Invoerrechten en Accijnzen, nummer [2]
2.Bijlage B-1, p. 1
3.Gevoegd als bijlage bij bijlage B-1
4.Proces-verbaal van bekeuring, p. 2
5.Bijlage B-9, p. 2 - 7
6.Bijlage B-5, p. 2 – 6
7.Proces-verbaal van de Inspectie Invoerrechten en Accijnzen, nummer 164-B/2018
8.Bijlage B-1, p. 1
9.Gevoegd als bijlage bij bijlage B-1
10.Proces-verbaal van bekeuring, p. 2
11.Bijlage B-9, p. 2, 3, 8 – 12
12.Bijlage B-5, p. 2, 3, 7 - 9