ECLI:NL:OGEAA:2020:107

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
6060 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring in Arubaanse douanestrafzaak met betrekking tot accijnsgoederen en namaakproducten

In deze Arubaanse strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte, een rechtspersoon, aangeklaagd voor vier feiten met betrekking tot douaneschendingen. De zaak werd op 5 maart 2020 behandeld, waarbij de verdachte werd vertegenwoordigd door haar bestuurder en een gemachtigde. De officier van justitie, mr. R.J. Wildeman, eiste een geldboete van Afl. 45.000,- voor de bewezenverklaring van de feiten. De tenlastelegging omvatte het verkeerd aangeven van accijnsgoederen, het niet juist aangeven van de waarde van goederen, het niet aangeven van een partij sigaretten en het aangeven van namaakproducten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van de bewijsstukken en verklaringen, heeft het Gerecht geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de feiten 1, 2 en 4, en heeft vrijspraak uitgesproken voor deze feiten. Feit 3, het niet aangeven van een partij sigaretten, werd echter wel bewezen verklaard. Het Gerecht concludeerde dat de verdachte, vertegenwoordigd door haar bestuurder, verantwoordelijk was voor de invoer van de sigaretten zonder deze aan te geven bij de douane. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van Afl. 15.000,-. Het vonnis werd uitgesproken op 26 maart 2020.

Uitspraak

Parketnummer: P-2018/10227
Zaaknummer: 6060 van 2019
Uitspraak: 26 maart 2020 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Rechtspersoon],
gevestigd in [vestigingsplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. De verdachte is reeds op de terechtzittingen van 14 november 2019 en 13 februari 2020, vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder], verschenen.
Op de terechtzitting van 5 maart 2020 is [naam gemachtigde], namens de verdachte, verschenen.
De officier van justitie, mr. R.J. Wildeman, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder de feiten 1 tot en met 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van Afl. 45.000,-.
Namens de verdachte is bepleit dat zij ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1- dat verdachte in of omstreeks de periode 23 tot en met 27 augustus 2018 in Aruba bij de aangifte ter invoer accijnsgoederen, te weten 303 kartonnen, dan wel een hoeveelheid kartonnen, rijstwijn onder een verkeerde benaming, te weten 300 kartonnen tafelazijn, heeft laten aangeven;
(artikel 54, eerste lid, onder c jo artikel 241 lid 1 en artikel 243 van de Landsverordening in-, uit,- en doorvoer)
2- dat verdachte in of omstreeks de periode 23 tot en met 27 augustus 2018 in Aruba bij de aangifte ter invoer de waarde van een partij mobiele telefoon onderdelen niet juist heeft laten aangeven, immers zijn deze aangegeven voor AWG 1.169,- , terwijl dit AWG 7371,- had moeten zijn;
(artikel 54, eerste lid, onder f, jo artikel 257 van de Landsverordening in-, uit,- en doorvoer)
3- dat verdachte in of omstreeks de periode 23 tot en met 27 augustus 2018 in Aruba een partij sigaretten (200 slof van het merk [merk 1]) niet heeft laten aangeven;
(artikel 53 jo artikel 233 van de Landsverordening in-, uit,- en doorvoer)
4- dat verdachte in of omstreeks de periode 23 tot en met 27 augustus 2018 in Aruba een partij goederen welke verboden zijn om in te voeren, te weten namaakproducten, te weten, 156 kartons namaak kruip olie ([merk 2]) heeft laten aangeven;
(artikel 97, onder c van de Landsverordening in-, uit,- en doorvoer, jo artikel 2:179 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feiten 1, 2 en 4
Het Gerecht is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Feit 1
Uit het proces-verbaal van constatering van de douane volgt onder meer dat in de container van de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid gedistilleerd - 3636 flessen rijstwijn - is aangetroffen, terwijl de verdachte de drank onder een verkeerde benaming (tafelazijn) heeft laten aangeven. Ten overstaan van de douanerecherche heeft [naam bestuurder], in zijn hoedanigheid van bestuurder van de verdachte, verklaard slechts rijstazijn in het buitenland te hebben ingekocht, terwijl de eigenaar van het expediteursbedrijf heeft verklaard dat op de desbetreffende factuur ‘vinager’ vermeld stond en geen rijstwijn.
Voorop wordt gesteld dat artikel 89, eerste lid, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (hierna: LIUD) voorschrijft dat de hoedanigheid van dranken door proeving en opneming van de sterkte wordt onderzocht. Wil er aldus sprake zijn van gedistilleerd dan dient de drank eerst aan een onderzoek onderworpen te worden. Artikel 6 LIUD verklaart onder andere de Landsverordening accijns op gedistilleerd (hierna: LAG) op de in-, uit- en doorvoer van een accijnsgoed van toepassing. In artikel 1, eerste lid, van de LAG wordt het alcoholgehalte voor het aanmerken van een drank als gedistilleerd vastgesteld [1] . Ook de wijze waarop het onderzoek naar het alcoholgehalte dient plaats te vinden, wordt in artikel 3 van de LAG – in samenhang met de bepalingen van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van dat artikel – geregeld. Wijst het onderzoek uit dat de drank als gedistilleerd kan worden aangemerkt dan volgt, ingevolge artikel 7 LAG, heffing van accijns.
Het Gerecht concludeert uit de geschetste feiten en omstandigheden – bezien in onderling verband en samenhang – dat de verdachte een ander product dan die in de container is aangetroffen, ten invoer heeft aangegeven. Doch nergens uit het dossier put het Gerecht concrete aanwijzingen die de conclusie zouden recht-vaardigen dat het aangetroffen product als gedistilleerd, zoals bedoeld in de LAG, dient te worden aangemerkt en dientengevolge als accijnsgoed moet gelden. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet gebleken dat het wettelijk voorgeschreven onderzoek naar het alcoholgehalte heeft plaatsgevonden en dat het onderzoek als resultaat heeft opgeleverd dat het product 50 liter zuiver alcohol per hectoliter bevat. Bovendien volgt uit de processen-verbaal van constatering en bekeuring dat de douane-ambtenaar enkel op basis van een aanduiding in milliliters (500 ml) op het etiket van de aangetroffen flessen de conclusie heeft getrokken dat de inhoud van die flessen gedistilleerd is en dus accijnsgoed.
Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden bewezen dat het in de container aangetroffen product op grond van de LAG een accijnsgoed is.
Feit 2
Voorts zijn volgens eerder vermeld proces-verbaal van constatering achttien dozen met mobiele telefoononderdelen in de container aangetroffen. Volgens de douane is de door de verdachte aangegeven waarde van de goederen te laag. Aan het dossier is ook een overzicht gevoegd van de door de verdachte vermoedelijk ontdoken invoerrechten [2] . Volgens dit overzicht bedraagt de douanewaarde Afl. 7371,- in plaats van de door de verdachte aangegeven Afl. 1169,-.
Artikel 54, eerste lid en onder f, LIUD bepaalt dat de aangifte van de in te voeren goederen de waarde van die goederen dient in te houden. Artikel 59, eerste lid, LIUD schrijft voor dat de waarde van de goederen gelijk is aan de prijs die op de dag van de aangifte ten invoer voor die goederen kan worden bedongen. Dit artikellid bepaalt verder dat die prijs gebaseerd is op de prijs die twee van elkaar onafhankelijke partijen – in casu de verdachte en het buitenlandse bedrijf waar de goederen zijn ingekocht – bij de koop/verkoop zijn overeengekomen.
De bestuurder van de verdachte heeft verklaard dat de aangegeven waarde overeenkomt met de waarde die vermeld staat op de factuur van het buitenlandse bedrijf, alwaar hij de goederen heeft ingekocht. Uit zijn verklaring volgt tevens dat hij zich voor de aangifte heeft bediend van een in het Engels vertaalde factuur van de verzender, nu de originele factuur in het [vreemde taal] is opgesteld. Volgens de bestuurder is de originele factuur hem op een later tijdstip door het buitenlandse bedrijf toegestuurd. Een kopie van deze factuur is ter terechtzitting namens de verdachte in het geding gebracht.
Volgens artikel 59, eerste lid, LIUD vormt de door de verdachte met de verkoper overeengekomen prijs de grondslag voor de prijs die op de dag van de aangifte als waarde van de goederen heeft te gelden en door de douane kan worden bedongen. Uit het dossier vloeien echter geen concrete aanwijzingen voort die deze grondslag zouden ontkrachten.
Het Gerecht is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de waarde van de mobiele telefoononderdelen niet juist heeft laten aangeven.
Feit 4
Ook zijn 156 kartonnen kruipolie van het merk “[merk 2]” (met stickers en zegels van het merk [merk 3]) aangetroffen. De douane heeft geconcludeerd dat dit product zeer waarschijnlijk namaak is. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de douane een onderzoek naar de echtheid van het product heeft laten verrichten. Dit onderzoek, dat volgens de officier van justitie in de Verenigde Staten van Amerika is verricht, heeft als resultaat opgeleverd dat de aangetroffen kruipolie namaak is. De onderzoeksbevindingen zijn ter bescherming van de componenten van het originele product niet bij de stukken gevoegd, aldus de officier van justitie.
Voorop wordt gesteld dat artikel 97, onder c, van de LIUD de invoer verbiedt van goederen, waarvan de vrije in-, uit- of doorvoer bij of krachtens landsverordening verboden is. De wetgever heeft in artikel 2:179 van het Wetboek van Strafrecht – voor zover hier van belang – strafbaar gesteld het opzettelijk binnen Aruba invoeren van valse merken of voorwerpen waaraan die merken wederrechtelijk verbonden zijn. Het Gerecht leidt hieruit af dat het de Arubaanse burger niet is toegestaan om dergelijke goederen vrij in te voeren. De grondslag voor deze strafbaarstelling ligt in de bepalingen van de Merkenverordening [3] , welke verordening tot doel heeft het beschermen van onder andere in Aruba gedeponeerde merken. Zonder deze bescherming zouden producten die een dergelijk merk dragen zich niet van andere kunnen onderscheiden en het publiek zou daardoor in de verwarring raken met betrekking tot de echtheid en de kwaliteit van het merk en het daaraan verbonden product. De bescherming die in de lokale wetgeving is opgenomen vindt zijn oorsprong in het TRIPs-Verdrag [4] , waarvan het Koninkrijk der Nederlanden (dus ook Aruba [5] ) lid van is, maar ook in het Unieverdrag van Parijs [6] . Uit artikel 2, eerste lid, van het TRIPs-Verdrag - die naleving van artikel 8 van het Unieverdrag van Parijs voorschrijft – vloeit voort dat de verdragsleden verplicht zijn handelsnamen te beschermen.
Met betrekking tot het bewijs van dit feit, overweegt het Gerecht als volgt.
De wetgever heeft in artikel 382 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) slechts een viertal middelen erkend, waaruit de rechter het bewijs kan putten dat een verdachte een hem ten laste gelegd feit heeft begaan. Daarnaast dient hij uit die bewijsmiddelen de overtuiging te bekomen dat de verdachte het feit heeft begaan (artikel 381 Sv).
De verklaring van de officier van justitie dat de kruipolie namaak is, is hiervoor onvoldoende.
Nu het dossier ook geen concrete aanwijzingen bevat die het Gerecht zouden nopen tot de conclusie dat de aangetroffen kruipolie een namaakproduct is, is het Gerecht van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het product een voor invoer verboden goed betreft dat de verdachte heeft laten aangeven.
De verdachte zal daarom van de hem ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 4 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
3- dat verdachte in
of omstreeksde periode
van23 tot en met 27 augustus 2018 in Aruba een partij sigaretten (200 sloffen van het merk [merk 1]) niet heeft laten aangeven.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [7]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
Feit 3:
1. Een proces-verbaal van constatering, met bijlagen, van verbalisant [verbalisant] d.d. 13 september 2018 [8] , voor zover inhoudende, als
relaas van die verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 27 augustus 2018 werd mij opgedragen een lading goederen vanuit een container vrij te maken. Volgens het wegvoeringsdocument, registratienummer [registratienummer] bestond de lading uit diverse goederen, welke zich bevonden in de container [containernummer]. Het expediteursbedrijf [expediteursbedrijf] gaf op eerder vermeld document, namens het bedrijf [rechtspersoon] onder betaling van de verschuldigde invoerrechten bedoelde lading ten invoer aan.
Gedurende visitatie heb ik een (1) grote kartonnen doos, inhoudende honderd (100) sloffen sigaretten van het merk [merk 1] aangetroffen die niet ten invoer werden aangegeven.
2. Een geschrift, te weten
een wegvoeringsdocument d.d. 23 augustus 2018 [9] , voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Aangever Importeur
[expediteursbedrijf] [rechtspersoon]
Registratie referentie: [registratienummer] Artikelen 90
Validatie datum: 23/08/2018

3.Een proces-verbaal van verhoor d.d. 26 november 2018, voor zover inhoudende, als verklaring van [betrokkene], -zakelijk weergegeven-:

Ik ben eigenaar van het bedrijf [expediteursbedrijf] en ben door de directeur van het bedrijf gemachtigd voor dit verhoor. [expediteursbedrijf] is een expediteursbedrijf en doet sinds ongeveer 15 à 20 jaar de douane aangifte voor [rechtspersoon]. [rechtspersoon] overhandigt de facturen persoonlijk bij mij, bij ons kantoor. Ons contacpersoon is [naam bestuurder].
4. Een geschrift, voor zover inhoudende een nadere uiteenzetting van de bevindingen van verbalisant [verbalisant] tijdens visitaite van de container van de verdachte [11] , -zakelijk weergegeven-:
Op 27 augustus 2018, tijdens vrijmaking van de goederen aangekomen in container nummer [containernummer], met wegvoeringsdocument nummer [registratienummer], heeft collega [verbalisant] 200 sloffen sigaretten aangetroffen, die sloffen in twee (2) kartonnen dozen, inhoudende elk 2 kartons van vijftig (50) slof sigaretten van een [vreemde taal] omschrijving, die in een karton met een andere omschrijving ([vreemde taal]) waren ingepakt. Toen de dozen door [verbalisant] werden geopend constateerde hij dat deze twee (2) dozen elk uit 100 slof sigaretten bestonden die niet aangegeven waren en in verschuilde verpakking waren. Ook constateerde [verbalisant] dat [rechtspersoon] geen vergunning heeft of geen fabrikant is om zo’n groot aantal sigaretten te importeren. Verder waren deze sloffen sigaretten ook niet voorzien van accijnszegels.

5.Een proces-verbaal van verhoor d.d. 28 november 2018, voor zover inhoudende, als verklaring van [naam bestuurder], -zakelijk weergegeven-:

Ik ben directeur van [rechtspersoon] sinds 2004. [rechtspersoon] is een bedrijf dat diverse goederen verkoopt. [expediteursbedrijf] doet de douane aangifte voor ons. Ik ga persoonlijk bij [expediteursbedrijf] om de facturen persoonlijk te bezorgen. Ik gaf mijn werknemer toestemming om een karton kleren van zijn familie toegestuurd te krijgen. Daarna bleek dat de familie ook deze zending sigaretten heeft gestuurd.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
De heer [naam bestuurder] is directeur van de verdachte [rechtspersoon]. Deze rechtspersoon drijft een [bedrijf], alwaar diverse goederen worden verkocht. [naam bestuurder] heeft diverse goederen vanuit het buitenland voor verdachtes [bedrijf] naar Aruba geïmporteerd. Hij heeft zich daarbij bediend van een expediteursbedrijf, dat de goederen bij de douane namens de verdachte ten invoer heeft aangegeven.
Op 27 augustus 2018 heeft de douane in het kader van vrijmaking van de goederen de container van de verdachte gevisiteerd. Tijdens deze visitatie heeft de douane een aanzienlijke hoeveelheid (200 sloffen) sigaretten aangetroffen, die niet op het wegvoeringsdocument stonden aangegeven.
[naam bestuurder] heeft de aanwezigheid van de sigaretten in de container en het feit dat die goederen niet ten aanvoer zijn aangegeven, niet betwist.
Het Gerecht concludeert, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, dat [naam bestuurder] – in de hoedanigheid van bestuurder van de verdachte – de sloffen sigaretten ten invoer heeft laten aangeven. [naam bestuurder] heeft in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteiten gehandeld en heeft daarmee in de sfeer van de rechtspersoon de ten laste gelegde gedraging tot stand gebracht. Het Gerecht is daarom van oordeel dat de gedraging van [naam bestuurder] aan de verdachte kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van het Gerecht kunnen de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend worden geacht voor het bewijs van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Namens de verdachte is bepleit dat zij van het onder 3 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat de verdachte geen schuld treft nu de sigaretten niet door de verdachte zijn besteld, maar aan een medewerker van [bedrijf] toebehoorden.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Het Gerecht stelt voorop dat voor strafbaarheid van een verdachte geen plaats is, indien de gedraging wordt verontschuldigd door een bij de verdachte aanwezige onjuiste voorstelling van zaken ten gevolge van een dwaling in de feitelijke realiteit. Bij verontschuldigbare feitelijke dwaling gaat het erom dat er geen sprake is van “verwijtbare onwetendheid”.
Bij de douanerecherche heeft de bestuurder van de verdachte verklaard aan een medewerker van de [bedrijf] toestemming te hebben gegeven om goederen (kleren) van diens familie, met verdachtes container, toegestuurd te krijgen. Ter zitting is namens de verdachte naar voren gebracht dat de bestuurder niet wist dat zich sigaretten in de container bevonden.
Het Gerecht is van oordeel dat de bestuurder een eigen onderzoeksplicht had. Het lag op zijn weg om zich te vergewissen van de goederen die de medewerker verstuurd zou krijgen, teneinde die mee te laten nemen in de aangifte. Nu de bestuurder in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activititeiten regelmatig goederen uit het buitenland importeerde, moest hij op de hoogte zijn geweest dat het niet aangeven van geïmporteerde goederen een overtreding van de LIUD zou opleveren. Het verzaken van die onderzoeksplicht is geheel aan de bestuurder te wijten.
Naar het oordeel van het Gerecht is er in casu geen sprake van een verontschuldigbare dwaling ter zake van de feiten zijdens de bestuurder. Deze gedraging van de bestuurder kan, zoals reeds is overwogen, aan de verdachte worden toegerekend.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 233 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer,
strafbaar gesteld bij artikel 233, eerste lid, van de Landsverordening juncto het derde lid van dat artikel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de LIUD. Zij heeft een aanzienlijke hoeveelheid (200 sloffen) sigaretten in een container naar Aruba laten importeren zonder daarvan aangifte ten invoer te laten doen bij de douane.
Afnemers die goederen hier te lande invoeren hebben de wettelijke verplichting om die bij de douane aan te geven en daarbij de aan die invoer gekoppelde belastingen – onder meer in de vorm van accijnzen – aan het land te voldoen. Door het achterwege laten van de aangifte ten invoer, zoals in casu, kan bij het ontbreken van een grondige controle zijdens de douane niet worden vastgesteld of die goederen zijn ingevoerd. Dit zou tot gevolg hebben dat de aan het Land verschuldigde belasting niet wordt voldaan. Doch dankzij de grondige controle van de douane heeft dit scenario zich niet afgespeeld. Kennelijk heeft de verdachte zich in een financieel betere vermogenspositie willen brengen, hetgeen oneerlijk zou zijn geweest jegens afnemers die zich keurig aan de wet houden en hun aan de invoer gekoppelde betalingsverplichtingen aan het Land wel voldoen. Daarnaast rekent het Gerecht de verdachte aan dat hij door zijn handelen het vertrouwen dat de douane, maar zeker ook de douane-expediteur, heeft in de juistheid van de gegevens die door afnemers als de verdachte ten behoeve van de aangifte worden opgegeven, in ernstige mate heeft beschaamd.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een geldboete als hierna te melden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:54, 1:55, 1:127 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 4 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
Afl. 15.000,- (vijftienduizend florin).
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D.J. Jansen, bijgestaan door mr. E.M.J. Jandroep, zittingsgriffier, en op 26 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
De zittingsgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Volgens dit artiikel bevat een hectoliter gedistilleerd, bij een warmte van vijftien graden van de honderddelige thermometer, 50 liter zuiver alcohol
2.Bijlage 2 van het proces-verbaal van bekeuring
3.AB 1989, GT 46
4.Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights. Trb. 1995, 130
5.Het Land Aruba heeft dit verdrag op 12 november 1995 geratificeerd.
6.Trb. 1970, 187
7.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de Inspectie Invoerrechten en Accijnzen Aruba (sectie Douane Recherche en Informatie) d.d. 18 april 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer]
8.Bijlage 1, p. 1
9.Gevoegd als bijlage bij bijlage 1
10.Bijlage 5, p. 2
11.Bijlage 5, p. 3 en 4
12.Bijlage 8, p. 3