Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
4.BEOORDELING VAN HET BEROEP
5.PROCESKOSTEN
6.DE BESLISSING
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft belanghebbende, die namens de importeur aangifte ten invoer heeft gedaan van een partij meubels, teruggaaf van betaalde invoerrechten gevorderd. De Inspecteur heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, maar belanghebbende maakte bezwaar omdat de teruggaaf niet ten name van hem, maar ten name van de importeur diende te worden gesteld. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de importeur als de aangever als 'belanghebbende' in de zin van artikel 123, lid 5 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (LIUD) kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat belanghebbende als aangever gerechtigd is om teruggaaf van invoerrechten te vorderen. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur de teruggaaf van invoerrechten terecht ten name van belanghebbende heeft gesteld, ongeacht het feit dat de importeur de invoerrechten had betaald.
De uitspraak van het Gerecht was dat het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht. De beslissing werd genomen door mr. dr. A.J.H. van Suilen op 12 februari 2020, in aanwezigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.