Uitspraak
1.DE PROCEDURE
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 10 februari 2020;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 30 juni 2020;
- de pleitnota’s van partijen;
- de mondelinge behandeling op 1 september 2020.
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft [naam verzoeker] een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Franmir N.V. wegens kennelijk onredelijk ontslag. [naam verzoeker] was sinds 12 april 2005 in dienst bij Franmir en ontving een brutoloon van Afl. 1.711,15 per maand. Franmir heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 14 april 2019. [naam verzoeker] heeft op 8 januari 2019 advies gevraagd aan de Directie Arbeid en Onderzoek (DAO) en heeft een beëindigingsvoorstel ontvangen, maar Franmir is niet op het gesprek verschenen. Op 9 augustus 2019 heeft [naam verzoeker] een brief gestuurd naar Franmir waarin hij aangaf te berusten in het ontslag, mits hij een bedrag van Afl. 11.519,05 plus incassokosten zou ontvangen. Franmir heeft hier echter niet op gereageerd.
De vordering van [naam verzoeker] is ingesteld op 10 februari 2020, maar Franmir heeft verweer gevoerd op basis van verjaring. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering op 14 april 2019 is verjaard, omdat [naam verzoeker] geen tijdige stuitingshandeling heeft verricht. De brief van 9 augustus 2019 was niet voldoende om de verjaring te stuiten, omdat deze enkel betrekking had op de nietigverklaring van het ontslag en niet op de kennelijke onredelijkheid van de opzegging. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vordering van [naam verzoeker] op 14 oktober 2019 is verjaard en heeft de vorderingen afgewezen. [naam verzoeker] is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.500,-.