ECLI:NL:OGEAA:2020:401

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201904368
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen schorsing ambtenaar in verband met plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Gouverneur van Aruba, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, bezwaar gemaakt tegen een schorsingsbesluit dat op 5 november 2019 is genomen. Klager, werkzaam bij het Korps Politie Aruba, is geschorst op basis van artikel 87 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (Lma) vanwege beschuldigingen van plichtsverzuim, waaronder mishandeling van zijn levensgezel en rijden onder invloed van alcohol. Klager heeft op 16 december 2019 bezwaar gemaakt tegen deze schorsing. De zaak is behandeld op 31 augustus 2020, waarbij klager werd bijgestaan door mr. D.G. Illes, en de verweerder door mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

De rechter heeft overwogen dat de schorsing een ordemaatregel is die kan worden opgelegd als het functioneren van de dienst in gevaar komt. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende grond is voor de schorsing, gezien de ernstige beschuldigingen tegen klager. Echter, de rechter heeft ook geoordeeld dat de schorsing niet langer mag duren dan noodzakelijk en dat de voortgang van het disciplinaire onderzoek moet worden versneld. De rechter heeft uiteindelijk besloten dat de schorsing zal duren tot uiterlijk drie weken na de datum van de uitspraak, en heeft het bezwaar van klager gegrond verklaard.

De rechter heeft verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure, begroot op Afl. 1000,- aan gemachtigdesalaris. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, op 14 september 2020.

Uitspraak

Uitspraak van 14 september 2020
GAZA nr. AUA201904368

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 5 november 2019, no. 4, (de bestreden beschikking) is klager met toepassing van artikel 87, aanhef en onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in zijn ambt geschorst tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Klager heeft tegen deze beschikking op 16 december 2019 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 31 januari 2020 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 augustus 2020, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door mr. D.G. Illes occuperende voor mr. D.G. Kock, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
1.2
Ingevolge artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82 de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA).
2.2
Met ingang van 16 juli 2019 is klager voor de duur van zes weken de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, -computers en voertuigen van het KPA ontzegd. De toegangsontzegging is met ingang van 26 augustus 2019 met zes weken verlengd, met ingang van 4 oktober 2019 wederom met zes weken verlengd, en met ingang van 14 november 2019 wederom met zes weken verlengd.
2.3
Bij bestreden beschikking heeft verweerder besloten klager in zijn ambt te schorsen. Verweerder overweegt onder meer:
“dat betrokkene vooralsnog verweten wordt dat:
- hij zijn levensgezel, genaamd [naam levensgezel], meerdere malen mishandeld heeft en zij ten gevolge van de mishandeling, hematomen en blauwe plekken aan haar rechter boven- en onderknie, linkerknie en haar hals vertoonde;
- hij meerdere malen op de openbare weg reed, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde;
- hij op 28 juni 2019 tijdens een concert, zijn levensgezel in het openbaar uitschold, beledigde en mishandelde;
- op 28 juni 2019, hij meerdere in rang in het openbaar begon uit te schelden en te beledigen, en zijn wijsvinger in haar gezicht stak en dat hij haar bijna aangeraakt had en hierdoor naar achteren geduwd werd;
- door bovengenoemde handeling hij een totaal gebrek aan respect vertoont voor zijn superieuren;
- hij op 28 juni 2019 onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, terwijl hij oproepbaar was voor de Team Bijzondere Projecten en als bestuurder van een roodkleurige dienstauto optrad en daarmee op de openbare weg reed.”.
Standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de hem bij de bestreden beschikking opgelegde schorsing en voert hiertoe het volgende – zakelijk weergegeven - aan. Klager ontkent deels zich schuldig gemaakt te hebben aan de verweten verwijten. Voor het overige meent klager dat de verwijten geen plichtsverzuim opleveren danwel niet zo ernstig zijn dat een schorsing op zijn plaats is. Subsidiair stelt klager dat verweerder voldoende tijd voor onderzoek heeft gehad en dat het voortduren van de schorsing niet lang gerechtvaardigd is.
3.2
Verweerder betoogt - kort gezegd - dat er concrete verdenking bestaan dat klager niet heeft gehandeld als een goed ambtenaar betaamt en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
De beoordeling
4.1
In geschil is ten eerste de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager te schorsen. Het gerecht stelt voorop dat de schorsing het karakter heeft van een ordemaatregel die kan worden opgelegd als het ongestoord functioneren van de dienst of het dienstonderdeel door het handhaven van de ambtenaar niet langer verzekerd zou zijn.
4.2
De in de bestreden beschikking vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Lma.
4.3
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl. Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
4.4
Wat betreft de vraag of er in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestaat, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinaire onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager gepleegd plichtsverzuim. Naar het oordeel van het gerecht gaat het in dezen – gelet op het besprokene ter zitting en de overgelegde stukken - om een concrete verdenking van plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinair onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. De ambtenarenrechter laat zich in het kader van deze procedure niet uit over de vraag of de verdenking terecht is.
5.1
Over de duur van de schorsing is in het besluit vermeld dat de schorsing ingaat op de dag na dagtekening van het landsbesluit en duurt tot de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. De ambtenarenrechter is van oordeel dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en dat in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. In dat verband heeft verweerder desgevraagd ter zitting - kort samengevat - verklaard dat de zaak vanwege het Coronavirus enige vertraging heeft opgelopen, maar dat inmiddels het advies van het Departamento di Recurso Humano (DRH) inzake de disciplinaire strafoplegging op korte termijn naar het bevoegd gezag zal worden doorgestuurd, waarop vervolgens zo snel mogelijk een beslissing kan worden verwacht. Gelet op het vorenstaande overweegt de ambtenarenrechter dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat het belang van de dienst het vordert dat de schorsing nog langer voortduurt. De nadelige gevolgen van het niet werkzaam zijn voor klager acht de ambtenarenrechter in dit verband bovendien onevenredig in verhouding met het doel dat met het voortduren van de schorsing nog wordt gediend.
5.2
De ambtenarenrechter ziet gelet op het bovenstaande dan ook aanleiding om de bestreden beslissing met toepassing van artikel 85 van de Lma op dit punt te wijzigen en te bepalen dat de schorsing duurt tot uiterlijk drie weken na de datum van deze uitspraak.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van klager, tot zover begroot op Afl. 1000,- aan gemachtigdesalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het landsbesluit van 5 november 2019, no. 4, voor zover het ziet op de duur van de schorsing;
- bepaalt dat de schorsing zal duren tot uiterlijk drie weken na de datum van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1000,- aan gemachtigdesalaris.
Aldus gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 14 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.