ECLI:NL:OGEAA:2020:352

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
AUA202001362
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonbetaling in verband met werkweigering door paniekreactie tijdens coronamaatregelen

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een werknemer, [eiseres], en haar werkgever, UMC URGENT MEDICAL CARE N.V., over de geldigheid van een ontslag op staande voet. De werknemer was sinds september 2019 in dienst bij UMC en werkte als radiologist technician. Op 17 maart 2020 weigerde zij om radiologie diensten te verlenen in het kader van de coronamaatregelen, wat leidde tot haar ontslag op staande voet op 19 maart 2020. UMC stelde dat de werknemer zich respectloos had gedragen en de bedrijfsvoering had verstoord door haar werkplek te verlaten zonder toestemming.

De rechter oordeelde dat de door UMC gestelde ontslaggronden niet voldoende waren om een dringende reden voor ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De gedragingen van de werknemer, die onder invloed van paniek handelde, waren niet ernstig genoeg om het ontslag te rechtvaardigen. De rechter nam daarbij in overweging dat de werknemer arbeidsongeschikt was verklaard en dat de gevolgen van haar handelen voor de bedrijfsvoering van UMC niet onoverkomelijk waren. De vordering van de werknemer tot doorbetaling van haar loon werd in beginsel toegewezen, waarbij het verweer van UMC over loonmatiging werd gepasseerd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral in situaties waarin werknemers onder druk staan door externe omstandigheden zoals de coronapandemie. De rechter hield verdere beslissingen aan, zodat UMC de gelegenheid kreeg om aanvullende informatie te verstrekken over de loonbetalingen aan haar werknemers.

Uitspraak

Vonnis van 24 juli 2020
Behorend bij AUA202001362
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres],
te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. R.L.F. Dijkhoff,
tegen:
de naamloze vennootschap
UMC URGENT MEDICAL CARE N.V.,
te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: UMC,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 24 juni 2020;
- de e-mails d.d. 9 juli 2020 met 11 producties van mr. Coffie aan het gerecht;
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2020 waar partijen hun standpunt hebben toege-licht aan de hand van een overgelegde pleitnota.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
UMC exploiteert in Aruba een kliniek waarin 24 uur per dag en 7 dagen per week medische diensten worden verleend. Sinds augustus 2019 biedt UMC ook radiologie diensten aan.
2.2 [
eiseres] is op 1 september 2019 in dienst getreden van UMC in de functie van ‘radiologist technician’ tegen een salaris van Afl. 2.700,00 bruto per maand. Zij verrichte haar werkzaamheden onder leiding van de radioloog dr. [radioloog] (hierna: [radioloog]).
2.3
Op 11 maart 2020 heeft UMC tijdens een bijeenkomst met de medewerkers van UMC uitleg gegeven over de veiligheidsvoorschriften die medewerkers in acht moeten nemen teneinde besmetting met het coronavirus te voorkomen.
2.4
Op 17 maart 2020 heeft [eiseres] geweigerd om radiologie diensten te verlenen met het oog op het coronavirus en heeft zij de werkplek in de loop van de dag verlaten, voordat zij alle patiënten had geholpen die naar de kliniek waren gekomen voor het nemen van een röntgen-foto.
2.5
Bij brief van 19 maart 2020 heeft UMC [eiseres] op staande voet ontslagen (verzoekschrift, prod. 3). In de ontslagbrief is als reden vermeld:
“1. You caused panic and/or hysteria at the workplace in the front of a patient.
2. You also were (seriously) disrespectful to different colleagues, including one or more of your superiors.
3. You also left the company premises without permission or a valid reason.
4. Your actions caused disturbance(s) in the (routine) operations of the radiology department. Patients/clients were left waiting for tests and/or reports to be provided to them as a result of you leaving the work place, without permission or a valid reason.
5. This is not the first time you have failed to conduct yourself with the required amount of courtesy and/or respect towards your colleagues.
6. Your actions as described above are the reason why we have lost all trust in you and/or are the reason why the employment relationship has been irreparably harmed.
7. The facts outlined above 1 through 6 individually and/or collectively are the reasons why your employment is hereby terminated effective immediately.
8. To prevent any misunderstanding we would like to make clear that your employment would have also been terminated effective immediately, had only one of the aforementioned actions taken place.”
2.6 [
eiseres] is met ingang van 17 maart 2020 door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb) arbeidsongeschikt verklaard tot en met 23 maart 2020 (verzoekschrift, prod. 5).
2.7
In zijn brief van 9 april 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan UMC, onder meer, het volgende geschreven (verzoekschrift, prod. 4):
“(…) Cliënte roept bij deze de nietigheid van het onrechtmatig aan haar gegeven ontslag in en stelt zich bereid om haar werkzaamheden bij eerste oproep te hervatten. (…)”
2.8
UMC heeft volhard in het ontslag. [eiseres] heeft sinds 17 maart 2020 geen werkzaamheden meer voor UMC verricht en heeft sinds die datum geen loon meer ontvangen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad UMC veroordeelt:
om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het achterstallige loon van Afl. 2.700,00 per maand vanaf 17 maart 2020 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 1614q BW en om de wettelijke rente over de gevorderde loonbedragen toe te kennen, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Op 17 maart 2020 werd aan [eiseres] opgedragen om bij drie patiënten onderzoek te doen naar het coronavirus, waarbij het - ondanks een daartoe door [eiseres] gedaan verzoek - niet werd toegestaan om medisch beschermingsmateriaal tegen het coronavirus te dragen. [eiseres] was hierdoor zeer verontrust en heeft daarom heftig gereageerd. De instructie bracht de veiligheid van haarzelf, van de patiënten en van haar collega’s in gevaar. [eiseres] heeft onder deze omstandigheden terecht geweigerd om de haar opgedragen werkzaamheden te verrichten, zodat die weigering geen dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Bovendien is het ontslag niet onverwijld gegeven. Op die gronden is het ontslag op staande voet nietig.
3.3
UMC voert hiertegen verweer. Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vordering worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Partijen twisten over de geldigheid van het door UMC gegeven ontslag op staande voet. In het bijzonder verschillen zij van mening of de door UMC opgegeven ontslaggrond kan worden gekwalificeerd als een dringende reden zoals omschreven in artikel 7A:1615o lid 1 BW. Als dringende redenen worden volgens artikel 7A:1615 o lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
De ontslaggronden
4.2
De vraag of er sprake was van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt, dient te worden beoordeeld op grond van de ontslaggronden die bij het ontslag aan de medewerker zijn medegedeeld. Deze ontslaggronden zijn door UMC opgesomd in de brief van 19 maart 2020. De in die brief onder 5 opgenomen ontslaggrond is door UMC niet nader toegelicht, zodat deze bij de beoordeling van de geldigheid van het ontslag op staande voet buiten beschouwing zal worden gelaten.
Wat feitelijk overblijft als grond voor het ontslag op staande voet, is (i) de weigering van [eiseres] op 17 maart 2020 om röntgen-foto’s te nemen bij een dan wel meer patiënten, de wijze waarop zij (ii) op die opdracht heeft gereageerd en haar bezwaren tegen de opdracht met de leidinggevenden heeft besproken alsmede (iii) de beslissing van [eiseres] om na de pauze niet meer terug te keren naar de kliniek.
De gebeurtenissen op 17 maart 2020
4.3
Over de daadwerkelijke gang van zaken die dag, zijn partijen het niet eens.
4.4
Volgens UMC waren er op de ochtend van 17 maart 2020 een aantal verzoeken binnengekomen voor het maken van röntgen-foto’s. Reden voor die foto’s was om de toestand van de longen vast te leggen, zodat in de toekomst eventueel een vergelijking kon worden gemaakt indien de betreffende patiënten besmet zouden raken met het corona-virus. Om 11:00 uur kwam [eiseres] het kantoor van [radioloog] binnen en zei ze dat ze de foto’s niet wenste te maken. Ze was overstuur en gaf als reden op dat het Covid-19 patiënten betrof. [radioloog] heeft uitgelegd dat het geen Covid-19 patiënten betrof en heeft [eiseres] opdracht gegeven om haar werkzaamheden uit te voeren. [eiseres] droeg op dat moment haar beschermende kleding.
Rond 12:00 uur zaten de patiënten nog steeds in de wachtkamer. Het bleek dat [eiseres] haar vinger had verwond en daarvoor werd behandeld door een collega. Hoewel [eiseres] op dat moment aan [radioloog] verklaarde dat zij haar werk zou hervatten, reageerde zij even later hysterisch en paniekerig in aanwezigheid van patiënten. Kort voor 13:00 uur heeft [eiseres] de werkplek verlaten zonder dat zij de patiënten had geholpen en zonder dit met haar leidinggevenden te overleggen. Om 13:50 uur werd [radioloog] gebeld vanuit de kliniek dat er geen operator aanwezig was. Toen [radioloog] daarop [eiseres] belde, verklaarde zij dat zij arbeidsongeschikt was en niet van plan was om die dag naar de kliniek terug te keren. Om 17:00 uur die middag heeft er een bespreking plaatsgevonden gedurende welke [eiseres] wederom onbehoorlijk reageerde. Zij is toen geschorst.
4.5
Volgens [eiseres] was haar die dag opgedragen om bij drie patiënten onderzoek te doen naar het corona-virus. Zij heeft toen één van de eigenaressen van de kliniek, mw. [naam X], geraadpleegd, maar het werd haar niet toegestaan om beschermende kleding te dragen bij het doen van haar onderzoek. Dit zou te duur zijn. Dat zij zonder beschermende kleding onderzoek moest doen naar het corona-virus leidde tot paniek bij haar, hetgeen als gevolg had dat zij heftig reageerde toen zij de instructie kreeg om de opgedragen werkzaamheden te verrichten. Door de stressvolle situatie heeft zij haar vinger geblesseerd bij het sluiten van een deur. Deze is verzorgd door een collega. Zij heeft in verband met de lunchpauze de kliniek rond 13:00 uur verlaten en op dat moment was er nog één patiënt in de wachtkamer. Wegens de blessure aan haar vinger is zij tot 23 maart arbeidsongeschikt verklaard door de Svb.
4.6
Wat op grond van de bovenstaande lezingen voorshands wel aannemelijk is geworden, is dat de foto’s die [eiseres] die ochtend van drie patiënten moest maken, werden genomen in verband met het corona-virus en dat die connectie met het coronavirus bij [eiseres] leidde tot een paniekreactie. Zij was kennelijk bevreesd met het virus besmet te raken. Of zij vervolgens met [radioloog] dan wel met [naam X] heeft gesproken, is voorshands niet duidelijk geworden, maar in ieder geval is de vrees bij [eiseres] om besmet te raken, door [naam X] dan wel [radioloog] niet weggenomen. Voor deze constatering is verder niet van belang of [eiseres] die ochtend wel beschermende kleding droeg dan wel mocht dragen (zoals van de zijde van UMC gesteld) of niet (zoals door [eiseres] gesteld) en of de vrees van [eiseres] in verband daarmee al dan niet terecht was. Op grond van hetgeen door beide partijen is gesteld, blijkt dat de vrees voor besmetting en de paniek bij [eiseres] aanwezig was en voorshands is niet gebleken dat die vrees niet oprecht was. Onder invloed van die paniek heeft [eiseres] ervan af gezien om de foto’s bij één dan wel meerdere patiënten te maken. Verder staat vast dat [eiseres] vervolgens haar vinger heeft verwond, dat zij daarvoor in de kliniek is behandeld en dat zij daarna de kliniek heeft verlaten.
Ten aanzien van de vraag of de gebeurtenissen een dringende reden opleveren
- werkweigering alleen is in casu geen dringende reden
4.7
Het gerecht volgt UMC niet in haar stelling, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 1996 (NJ 1996, 489), dat de enkele werkweigering van [eiseres] voldoende is om een dringende reden aanwezig te achten, nu [eiseres] - zoals voorshands aannemelijk is geworden - bij het niet naar behoren verrichten van haar werkzaamheden handelde onder invloed van paniek.
- paniekgedrag alleen is in casu geen dringende reden
4.8
Naar het voorshandse oordeel van het gerecht zijn de feitelijke gedragingen van [eiseres] die zij beging onder invloed van de gevoelens van paniek, te gering van aard om te oordelen dat het gedrag van [eiseres] een dringende reden oplevert. Daartoe geldt het volgende.
4.9
De ontslaggrond dat [eiseres] paniek en hysterie veroorzaakte in de aanwezigheid van een patiënt, heeft UMC onvoldoende concreet onderbouwd. Ten aanzien van deze ontslaggrond is slechts gesteld dat [eiseres] om 11:00 uur ’s-ochtends overstuur was (pleitnota, 6) en dat [eiseres] in een gesprek met [radioloog] aan het einde van de ochtend rond 12:00 uur paniekerig reageerde in de aanwezigheid van patiënten (pleitnota, 8). Niet is onderbouwd waar die paniekerige reactie uit bestond en al helemaal niet waarom en op welke wijze de reactie van [eiseres] ook leidde tot paniek en hysterie bij anderen, zoals vermeld in de ontslagbrief. Ook hetgeen is gesteld ten aanzien van het gebrek aan respect voor de leidinggevenden is, in het licht van de paniekreactie van [eiseres], onvoldoende om te concluderen dat er grond is voor een ontslag op staande voet. Op dit punt heeft UMC slechts gesteld dat [eiseres] zich tijdens het gesprek om 17:00 uur die dag onbehoorlijk heeft gedragen door te schreeuwen en [radioloog] niet te laten uitpraten. Uit hetgeen UMC verder ten aanzien van deze bespreking heeft gesteld, volgt echter dat UMC weinig begrip had voor de reactie van [eiseres] die ochtend; UMC deelde volgens haar eigen stelling in die bespreking aan [eiseres] mede dat [eiseres] met haar paniekreactie fout had gehandeld en te kwader trouw was geweest (pleitnota, 11). Door deze opstelling had UMC een eigen aandeel in de dynamiek van het gesprek.
- paniekgedrag en werkweigering vormen ook in hun samenhang beschouwd geen dringende reden
4.1
Ook wanneer het paniekgedrag van [eiseres] wordt beschouwd in samenhang met het niet naar behoren vervullen van haar taken, levert dat gedrag naar het oordeel van het gerecht geen dringende reden op. Daarbij speelt mede een rol dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] met ingang van 17 maart 2020 door de Svb voor een aantal dagen arbeidsongeschikt is verklaard (zodat voorshands niet kan worden geoordeeld dat zij die middag nog had kunnen werken) en dat de gevolgen van het handelen van [eiseres] beperkt zijn gebleven.
4.11
Ten aanzien van de gevolgen van het niet naar behoren verrichten van haar werkzaamheden is in de ontslagbrief (onder nummer 4) aangegeven dat de routinehandelingen op de radiologieafdeling zijn verstoord en dat patiënten hebben moeten wachten. Het enige dat UMC ter onderbouwing van deze ontslaggrond concreet op dit punt heeft gesteld, is dat [radioloog] rond 14:00 uur is teruggekeerd naar de kliniek en dat een aantal patiënten toen vanaf 11:00 uur zat te wachten (pleitnota, 11). Uit de productie 11, waarnaar UMC in dit verband heeft verwezen, volgt dat de patiënten afspraken hadden (dan wel binnen waren gekomen) om 11:12 uur, om 11:15 uur en om 11:40 uur. Hoewel het gerecht zich kan voorstellen dat UMC als een privékliniek op dit punt een betere dienstverlening wenst te verlenen dan wachttijden tussen de 2 en 3 uren (zij heeft hieromtrent niets gesteld), zijn dergelijke wachttijden in de Arubaanse samenleving (zowel in de gezondheidszorg als ook in andere sectoren) niet zo uitzonderlijk lang dat het eenmalig (mede-)veroorzaken van deze wachttijden door [eiseres] een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. In dat oordeel betrekt het gerecht dat van de zijde van UMC niet is gesteld dat de wachttijden tot onoverkomelijke problemen met de patiënten hebben geleid en dat ook de eigen organisatie van UMC kennelijk niet zodanig is ingericht dat dergelijke lange wachttijden eerder worden opgemerkt. Dat naast de lange wachttijden de werkprocessen nog op andere wijze zijn verstoord doordat [eiseres] haar taken niet naar behoren had uitgevoerd, is gesteld noch gebleken.
Slotsom ten aanzien van de dringende reden
4.12
De conclusie van het voorgaande is dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de door UMC gestelde ontslaggronden een dringende reden voor een ontslag op staande voet opleveren. De gedragingen van [eiseres] en de gevolgen die deze hebben gehad voor de bedrijfsvoering van UMC en voor haar patiënten zijn, wanneer deze worden afgewogen tegen de ernstige gevolgen die het ontslag op staande voet heeft voor [eiseres], onvoldoende ernstig van aard.
De vordering tot doorbetaling van loon
4.13
Het verweer van UMC dat de vordering tot doorbetaling van loon moet worden afgewezen, omdat [eiseres] zich nimmer bereid heeft verklaard om haar werkzaamheden te verrichten, zal worden gepasseerd. In de brief van 9 april 2020 heeft [eiseres] zich duidelijk bereid verklaard om de arbeid te verrichten. Ook ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd verklaard dat zij bereid is om haar werkzaamheden te hervatten.
4.14
De vordering tot loonbetaling is om die reden in beginsel toewijsbaar. Het verweer van UMC dat toewijzing van de totale vordering zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen, omdat er een wanverhouding bestaat tussen de periode van de duur van het dienstverband (6 maanden tot aan 17 maart 2020) en de periode waarover loon moet worden betaald, wordt verworpen. Toewijzing van de vordering brengt mee dat in beginsel loon moet worden doorbetaald over een periode van iets meer dan vier maanden zonder dat [eiseres] daarvoor arbeid heeft verricht. Die periode is ten opzichte van de duur van het dienstverband niet zodanig lang dat er reden voor matiging is.
4.15
UMC heeft daarnaast een beroep gedaan op loonmatiging tot maximaal 50% van het loon over de periode van niet meer dan drie maanden, omdat UMC momenteel (als gevolg van de maatregelen van de overheid ter beperking van de verspreiding van het coronavirus) afhankelijk is van de subsidie van de overheid om lonen te kunnen doorbetalen. Alvorens te beslissen, wenst het gerecht van UMC te vernemen of zij haar werknemers na 17 maart 2020 heeft volledig heeft doorbetaald en zo nee, vanaf welk moment zij de salarisbetalingen heeft verlaagd en met welk percentage. UMC zal zich hierover uiterlijk 31 juli 2020 bij akte (te verzenden aan de civiele griffie van het gerecht) kunnen uitlaten, waarna [eiseres] uiterlijk 7 augustus 2020 een antwoordakte kan nemen.
4.16
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
stelt UMC in de gelegenheid om
uiterlijk 31 juli 2020een akte te nemen met de in nummer 4.15 vermelde doeleinden, waarna [eiseres]
uiterlijk 7 augustus 2020een antwoordakte kan nemen;
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 24 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.