In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, ging het om een echtscheidingsprocedure waarbij de erkenning van een Indonesisch vonnis ter discussie stond. De eiseres, vertegenwoordigd door de advocaten mr. E.J.M. Lotter Homan en mr. D.E.T. Rasmijn, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. G.L. Griffith. De procedure verliep in verschillende fasen, waarbij onder andere tussenvonnissen werden uitgesproken en akten werden ingediend door beide partijen. De kern van de zaak draaide om de vraag of de gedaagde op de juiste wijze was opgeroepen in de Indonesische procedure en of de beginselen van hoor- en wederhoor waren gerespecteerd.
Het gerecht oordeelde dat de oproepingen aan de gedaagde niet op de juiste wijze waren gedaan, omdat de data van de oproepen onjuist waren weergegeven en de gedaagde niet op het juiste adres stond ingeschreven. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet behoorlijk was opgeroepen, wat in strijd was met de vereisten van een eerlijke rechtsgang. Het gerecht benadrukte dat het essentieel is dat de oproeping op de juiste wijze plaatsvindt, vooral in het kader van een verstekprocedure.
Uiteindelijk concludeerde het gerecht dat het Indonesische vonnis niet voor erkenning vatbaar was, omdat de gedaagde niet de mogelijkheid had gehad om zich tegen het vonnis te verzetten. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 8 juli 2020 door rechter mr. J.J. Verhoeven.