ECLI:NL:OGEAA:2020:291

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AUA201901155
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter bij kennisgeving aan buitenlandse gedaagden in civiele procedures

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een civiele procedure waarin de eiser, in zijn hoedanigheid als executeur testamentair van de nalatenschap van een overledene, verschillende gedaagden heeft opgeroepen, waaronder een bank gevestigd in Zwitserland. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 10 april 2019 is ingediend. De bank is meerdere keren opgeroepen om te verschijnen, maar is niet verschenen. De rechter heeft vastgesteld dat de kennisgeving aan de bank niet heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het Haags Betekeningsverdrag, waar zowel Aruba als Zwitserland partij van zijn. Zwitserland heeft zich verzet tegen bepaalde wijzen van kennisgeving, waaronder kennisgeving per post. Hierdoor kon de rechter niet overgaan tot een beslissing zonder bewijs van betekening of kennisgeving aan de bank. De rechter heeft de deurwaarder opgedragen om de bank opnieuw op te roepen, met inachtneming van de vereisten van het Haags Betekeningsverdrag. De zaak is aangehouden tot de rolzitting van 3 februari 2021, waar verdere stappen zullen worden ondernomen om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor kennisgeving aan de buitenlandse gedaagde.

Uitspraak

Vonnis van 1 juli 2020
Behorend bij A.R. nr. AUA201901155
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER], in zijn hoedanigheid van executeur testamentair van de nalatenschap van [naam overledene],
te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. W.J. Noordhuizen,
tegen:

1.[GEDAAGDE 1],

wonende in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 1],
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed,
2. [GEDAAGDE 2],
wonende in Nederland,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 2],
gemachtigde: mr. E.H.J. Martis,
3. [GEDAAGDE 3],
wonende in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 3],
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
4. [GEDAAGDE 4],
wonende in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 4],
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
5. [GEDAAGDE 5],
wonende in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 5],
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
6. [GEDAAGDE 6],
wonende in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 6],
gemachtigde: mr. L.D. Gomez,

7.[GEDAAGDE 7],

wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde 7],
gemachtigde: mr. E.H.J. Martis,
8. de vennootschap naar Zwitsers recht EDMOND DE ROTHSCHILD (SUISSE) S.A.,
gevestigd in Zwitserland, te 1204 Genève, Rue de Hesse 18,
gedaagde, hierna ook te noemen: de Bank,
niet verschenen.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 10 april 2019,
- de wederoproeping van 18 september 2019 van de bank om op de zitting van 11 december 2019 te verschijnen,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties van [gedaagde 1], ingediend op 13 november 2019,
- de aantekening van de griffier ter rolle van 13 november 2019, waaruit blijkt dat [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 5] en [gedaagde 7] de vordering hebben erkend,
- de aantekening van de griffier ter rolle van 11 december 2019, waaruit blijkt dat [gedaagde 6] zich refereert naar het oordeel van het gerecht,
- de e-mail d.d. 5 maart 2020 van (de gemachtigde van) [eiser] aan de rolrechter.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE BEOORDELING

2.1
Het gerecht constateert dat de Bank bij oproepingsexploot van 26 april 2019 door de deurwaarder is opgeroepen overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder 8 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) om op 21 augustus 2019 om 8:30 uur ter terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba te verschijnen. Overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder 8 Rv. is het verzoekschrift aan de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (hierna: DWJZ) betekend. De directeur van de DWJZ heeft overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder 8 Rv. het oproepingsexploot voor gezien ondertekend en het verzoekschrift op 3 mei 2019 per aangetekende post opgestuurd naar het bekend adres van de Bank in Zwitserland.
2.2
De Bank is niet in de procedure verschenen. Ingevolge artikel 82 lid 1 Rv. is de Bank nogmaals bij oproepingsexploot van 3 oktober 2019 opgeroepen om op 11 december 2019 om 8:30 uur ter terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba te verschijnen. Ook deze oproeping is overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder 8 Rv. door de directeur van de DWJZ voor gezien ondertekend. Vervolgens is het verzoekschrift op 7 oktober 2019 door de DWJZ per aangetekende post opgestuurd naar het bekende adres van de Bank in Zwitserland. De Bank is ook na deze wederoproeping niet in de procedure verschenen.
2.3
Naar het oordeel van het gerecht is niet gebleken dat kennisgeving van het oproepingsexploot van het verzoekschrift aan de Bank overeenkomstig het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken van 15 november 1965 (hierna: het Haags Betekeningsverdrag), waarbij zowel Aruba als Zwitserland partij zijn, heeft plaatsgevonden. Zwitserland heeft overeenkomstig artikel 21 lid 2, aanhef en onder a, van het Haags Betekeningsverdrag verklaard zich te verzetten tegen de wijzen van kennisgeving bedoeld in artikel 8 en 10 van het Haags Betekeningsverdrag, waaronder kennisgeving over de post (artikel 10 aanhef en onder a). Toezending per aangetekende post van een afschrift van het verzoekschrift door de DWJZ aan de Bank kan dus niet gelden als een kennisgeving overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag (vgl. HR 11 juli 2003, LJN AF7674, NJ 2005/311).
2.4
Artikel 15 van het Haags Betekeningsverdrag, in de Nederlandse vertaling, luidt:
Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmede gelijk te stellen stuk ter betekening of kennisgeving overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het buitenland moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:a) hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de vormen in de wetgeving van de aangezochte Staat voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen,b) hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in dit Verdrag geregelde wijze, en dat de betekening of de kennisgeving, onderscheidenlijk de afgifte zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.
Iedere Verdragsluitende Staat is bevoegd te verklaren dat zijn rechters in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een beslissing kunnen geven, ook als geen bewijs, hetzij van betekening of kennisgeving, hetzij van afgifte is ontvangen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:a) het stuk is toegezonden op een van de in dit Verdrag geregelde wijzen,b) sedert het tijdstip van toezending van het stuk een termijn is verlopen die door de rechter voor elk afzonderlijk geval zal worden vastgesteld, doch die ten minste zes maanden zal bedragen,c) in weerwil van alle daartoe bij de bevoegde autoriteiten aangewende pogingen geen bewijs kon worden verkregen.Het bepaalde in dit artikel belet niet dat door de rechter in spoedeisende gevallen voorlopige of conservatoire maatregelen kunnen worden genomen.
2.5
In Aruba is niet aan de rechter de bevoegdheid verleend een beslissing te geven zonder dat bewijs is ontvangen van betekening, kennisgeving of afgifte als bedoeld in voormeld artikel 15 van het Haags Betekeningsverdrag. Gelet op artikel 115 Rv. en de daaruit voortvloeiende verplichtingen van het gerecht zal het gerecht de deurwaarder opdragen om de Bank, overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder 8 Rv. en door tussenkomst van de DWJZ, op te roepen, met toezending van een afschrift van het verzoekschrift, de twee vorige oproepingen en het onderhavige vonnis. De oproeping dient te voldoen aan de in het Haags Betekeningsverdrag voorgeschreven wijze rekening houdende met de restricties die Zwitserland heeft gemaakt.
2.6
De oproeping dient overeenkomstig artikel 3 van het Betekeningsverdrag door middel van het als bijlage bij het verdrag gevoegd modelformulier te geschieden. [Eiser] zal, overeenkomstig hetgeen hij heeft verzocht in de e-mail d.d. 5 maart 2020, zorgdragen voor een authentieke vertaling van de in rechtsoverweging 2.5 genoemde processtukken in de door Zwitserland in de zin van artikel 5 van het Haags Betekeningsverdrag voorgeschreven taal. Voorts zal [eiser] de vertaling van het proces-verbaal van betekening in de voorgeschreven taal aan DWJZ ter beschikking stellen, teneinde DWJZ in staat te stellen te voldoen aan de bepalingen van het verdrag en de door de aangezochte Staat gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 5 van het verdrag.
2.7
Het gerecht zal verdere behandeling van het verzoek daarom aanhouden totdat
1) door middel van de griffier informatie is verkregen hoe door de directeur DWJZ is voldaan aan het voorschrift, dat zoveel mogelijk ervoor zorg is gedragen dat het stuk de belanghebbenden ten spoedigste bereikt;
2) is voldaan aan het voorschrift van artikel 15 Haags Betekeningsverdrag 1965.
2.8
De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rolzitting van 3 februari 2021 voor wederoproeping.
2.9
Het gerecht houdt iedere verdere beslissing aan.
3. DE UITSPRAAK
Het gerecht:
- bepaalt dat de bank gevestigd te 1204 Genève, Rue de Hesse 18 in Zwitserland, door voornoemde deurwaarder wederom zal worden opgeroepen, uiterlijk op 15 oktober 2020, met toezending van een afschrift van het verzoekschrift, de twee vorige oproepingen en het onderhavige vonnis, teneinde deugdelijk vertegenwoordigd of bij gemachtigde te verschijnen ter terechtzitting van woensdag 3 februari 2021 om 8:30 uur, in het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.