In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen en het vaststellen van kinderalimentatie. De verzoekster, de moeder, woont in Nederland en heeft de minderjarigen, geboren uit haar relatie met de verweerder, de vader, erkend. De vader woont in Aruba. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 7 juni 2019 werd ingediend, gevolgd door verschillende zittingen en ingediende stukken van beide partijen.
De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen en om de vader te veroordelen tot het betalen van kinderalimentatie. De vader voerde verweer en betwistte de bevoegdheid van het gerecht, stellende dat het gerecht geen rechtsmacht had omdat de moeder en de kinderen naar Nederland waren verhuisd. Het Gerecht overwoog dat, hoewel de vader in Aruba woont, het verzoek om kinderalimentatie voldoende aanknoping had met de rechtssfeer van Aruba, waardoor het gerecht bevoegd was om hierover te oordelen. Voor de verzoeken tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling was het gerecht echter onbevoegd, aangezien de kinderen in Nederland wonen.
Wat betreft de kinderalimentatie, heeft het Gerecht de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vastgesteld op Afl. 964,60 per maand. De draagkracht van zowel de moeder als de vader werd beoordeeld, waarbij de moeder een netto-inkomen van ongeveer Afl. 5.481,40 per maand had en de vader een netto-inkomen van Afl. 6.561,30. Uiteindelijk werd bepaald dat de vader Afl. 400 per kind per maand dient te betalen, met ingang van 1 december 2019. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.