ECLI:NL:OGEAA:2020:103

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
AUA201901892
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechter en beslissing over kinderalimentatie van kinderen in Nederland

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen en het vaststellen van kinderalimentatie. De verzoekster, de moeder, woont in Nederland en heeft de minderjarigen, geboren uit haar relatie met de verweerder, de vader, erkend. De vader woont in Aruba. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 7 juni 2019 werd ingediend, gevolgd door verschillende zittingen en ingediende stukken van beide partijen.

De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen en om de vader te veroordelen tot het betalen van kinderalimentatie. De vader voerde verweer en betwistte de bevoegdheid van het gerecht, stellende dat het gerecht geen rechtsmacht had omdat de moeder en de kinderen naar Nederland waren verhuisd. Het Gerecht overwoog dat, hoewel de vader in Aruba woont, het verzoek om kinderalimentatie voldoende aanknoping had met de rechtssfeer van Aruba, waardoor het gerecht bevoegd was om hierover te oordelen. Voor de verzoeken tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling was het gerecht echter onbevoegd, aangezien de kinderen in Nederland wonen.

Wat betreft de kinderalimentatie, heeft het Gerecht de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vastgesteld op Afl. 964,60 per maand. De draagkracht van zowel de moeder als de vader werd beoordeeld, waarbij de moeder een netto-inkomen van ongeveer Afl. 5.481,40 per maand had en de vader een netto-inkomen van Afl. 6.561,30. Uiteindelijk werd bepaald dat de vader Afl. 400 per kind per maand dient te betalen, met ingang van 1 december 2019. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Beschikking van 10 maart 2020
Behorend bij EJ nr. AUA201901892
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende in Nederland,
VERZOEKSTER, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[verweerder],
wonende in Aruba,
VERWEERDER, hierna: de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.
Belanghebbenden:
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in Aruba,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in Nederland,
de minderjarigen.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 7 juni 2019;
  • de producties van de moeder, ingediend op 3 september 2019;
  • het verweerschrift, ingediend op 9 september 2019;
  • de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 10 september 2019, waar zijn verschenen de moeder bij haar gemachtigde, mr. D.L. Emerencia occuperend voor mr. G. de Hoogd, en de vader in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd;
  • de ter zitting van 3 december 2019 overgelegde financiële stukken zijdens partijen;
  • de ter zitting van 28 januari 2020 ingediende aktes uitlating zijdens partijen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De minderjarigen zijn geboren uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder. Zij zijn erkend door de vader. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarigen alleen uit.
2.2
Op 12 juli 2019 zijn de minderjarigen en de moeder uit het bevolkingsregister uitgeschreven en zijn ze naar Nederland verhuisd.

3.HET VERZOEK

3.1
Het verzoek strekt – naar het gerecht begrijpt – tot het bepalen van de hoofverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder en tot het veroordelen van de vader om –kort gezegd– kinderalimentatie te betalen. Daartoe wordt gesteld dat de vader voldoende draagkrachtig is
.
3.2
De vader heeft draagkrachtverweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Voorts heeft de vader ter zitting verzocht een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen.

4.DE BEOORDELING

Bevoegdheid rechter

4.1
Het meest verstrekkende verweer van de vader betreft de onbevoegdheid van het gerecht om kennis te nemen van deze zaak. De vader heeft aangevoerd, dat het gerecht volgens het Haags kinderbeschermingsverdrag geen rechtsmacht (meer) heeft en niet (langer) bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen, aangezien de moeder en de minderjarigen op 12 juli 2019 Aruba hebben verlaten en metterwoon naar Nederland zijn gegaan.
4.2
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 429ba van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba komt aan de rechter geen rechtsmacht toe indien het verzoek onvoldoende aanknoping met de rechtssfeer van Aruba heeft.
Nu het in deze een zaak van interregionaal privaatrecht betreft (immers binnen het Koninkrijk), dient de rechter bij de beantwoording van de vraag of dit verzoek voldoende aanknoping met de rechtssfeer van Aruba heeft, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:163). Uit de jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie GHvJ van 21 augustus 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:167) volgt, dat uit het oogpunt van concordantie en rechtseenheid binnen de regio, het de voorkeur verdient om aan te nemen dat het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, (’s Gravenhage 1996), die vanaf 1 mei 2011 gelding heeft in het Koninkrijk, behalve in Aruba en Sint Maarten, behoort tot het ongeschreven privaatrecht van Aruba.
4.3
Ingevolge artikel 4 van het verdrag is dit verdrag niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen. Nu de onderhoudsplichtige (de vader) in Aruba woont en werkt, is het gerecht van oordeel dat het verzoek om kinderalimentatie voldoende aanknoping heeft met de rechtssfeer van Aruba en dat dit gerecht dan ook bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen.
4.4
Op grond van artikel 5 van het verdrag is voor de overige verzoeken (bepalen hoofdverblijfplaats en vaststellen omgangsregeling), kort gezegd, bevoegd de rechterlijke autoriteit van de Staat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben.
Gelet hierop en nu de minderjarigen inmiddels in Nederland wonen is de Arubaanse rechter ten aanzien van die verzoeken niet meer bevoegd.
Kinderalimentatie
4.5
Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit geschiedt naar draagkracht. Artikel 1:406 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) bepaalt, dat in het geval een ouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, zowel de Voogdijraad als de andere ouder de rechter kan verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren.
Bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de draagkracht van zowel de moeder als de vader. Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven het betalen van kinderalimentatie.
4.6
De kosten van verzorging en opvoeding
4.6.1
De moeder heeft de maandelijkse kosten van de minderjarigen bepaald op € 700,- vermeerderd met de bijzondere kosten van noodzakelijke kinderopvang ad € 264,60. De vader heeft deze kosten betwist en gesteld dat de kosten in Aruba Afl. 450,- per kind bedragen. Dit betoog slaagt niet, reeds omdat de minderjarigen niet in Aruba wonen.
Gelet hierop kunnen de kosten van de minderjarigen worden vastgesteld op € 964,60 (= Afl. 1.933,-) per maand, waaraan de ouders naar draagkracht en naar evenredigheid dienen bij te dragen.
De draagkracht van de moeder
4.6.2
Uit de door de moeder overgelegde loonstroken blijkt dat zij een gemiddeld netto-maandloon heeft van € 1.362,-, exclusief vakantiegeld. De moeder ontvangt jaarlijks, zoals blijkt uit de Voorschotbeschikking toeslagen 2019 van 21 november 2019, een kindgebonden budget ad € 2.206,-, zorgtoeslag ad € 495,- en kinderopvangtoeslag ad € 13.780,-. Haar netto-inkomen bedraagt maandelijks dan ook afgerond gemiddeld ( € 1.362,- + € 1.373,40 =) € 2.735,40 (Afl. 5.481,40).
4.6.3
Wat betreft de vaste lasten zal het gerecht rekening houden met de door haar opgevoerde en met stukken onderbouwde posten van “eigen leefonderhoud”, “ziektekosten”, “verzekeringen”, “auto”, “gas en electra” en telefoon en internet abonnementen voor een totaal van € 900,80 per maand. Het gerecht is van oordeel dat de moeder genoegzaam heeft aangetoond dat die kosten noodzakelijk zijn ter voorziening in haar eigen levensonderhoud. Het gerecht zal tevens rekening houden met de post “huur” ad € 650,-. De posten “hypotheekkosten Aruba” ad € 720,- en “kosten hypotheek Aruba overname Williams” ad € 700,- zullen buiten beschouwing worden gelaten, nu de vader deze posten gemotiveerd heeft betwist en de moeder deze niet met stukken heeft onderbouwd. Ter zitting is overigens niet gebleken dat de moeder maandelijks deze bedragen betaalt.
4.6.4
De totale in aanmerking te nemen (noodzakelijke) vaste lasten van de moeder bedragen, gelet op het vorenstaande, totaal afgerond € 1.550,80.
4.6.5
Uit het vorenstaande volgt dat de moeder maandelijks een bedrag overhoudt van € 1.184,60 (Afl. 2.370,93), waarmee zij aan haar verplichting met betrekking tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen.
4.7
De draagkracht van de vader
4.7.1
Uit de door de vader overgelegde loonstroken blijkt dat hij een gemiddeld netto-maandloon heeft van afgerond Afl. 6.040,50. Daarnaast ontvangt hij, zo heeft hij ter zitting gesteld, jaarlijks een bonus van rond Afl. 6.250,-. Zijn gemiddelde maandelijkse netto-inkomen bedraagt dan ook afgerond Afl. 6.561,30.
4.7.2
Wat betreft de lasten van de vader gaat het gerecht ervan uit dat hij een bedrag van minimaal Afl. 1.400,- per maand nodig heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. In dit bedrag zitten begrepen de redelijke kosten van elektriciteit, van water, van telefoonaansluiting en van autogebruik, zodat met de door de vader opgevoerde daadwerkelijke kosten bij de vaststelling van de draagkracht niet afzonderlijk rekening zal worden gehouden. Het gerecht zal verder rekening houden met de posten “alimentatie [minderjarige zoon X]” ad € 330,- (Afl. 660,-) en “hypotheek” ad Afl. 2.880,-, nu de noodzaak van deze kosten voldoende aannemelijk is gemaakt. De post “huur” ad Afl. 650,- zal buiten beschouwing worden gelaten, nu de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze post noodzakelijk is en hij deze niet met stukken heeft onderbouwd. Met de diverse posten betreffende aflossing van schulden/leningen, zal het gerecht geen rekening houden omdat deze niet nader zijn onderbouwd en ook niet is gebleken dat deze prioriteit dienen te genieten boven de kinderalimentatie. De overige (niet betwiste) opgevoerde lasten wordt de vader geacht te betalen uit voornoemd forfaitair in aanmerking te nemen bedrag van Afl. 1.400,-.
4.7.3
De totale in aanmerking te nemen (noodzakelijke) vaste lasten van de vader bedragen, gelet op het vorenstaande, totaal afgerond Afl. 4.940,-.
4.7.4
Uit het vorenstaande volgt dat de vader maandelijks een bedrag overhoudt van Afl. 1.621,30, waarmee hij aan zijn verplichting met betrekking tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen.
4.8
Gelet op de kosten van de kinderen enerzijds en de draagkracht van partijen anderzijds, is het gerecht van oordeel dat de man met een bedrag van Afl. 400,- ( € 200,-) per kind per maand dient te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De ingangsdatum van de bijdrage zal worden bepaald op 1 december 2019.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen,
bepaalt de bijdrage van [verweerder] in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in Aruba en [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in Nederland, op Afl. 400 ( € 200,-) per kind per maand, met ingang van 1 december 2019, en in de toekomst telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van 10 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Inhoudsindicatie: bevoegdheid rechter en beslissing over kinderalimentatie van kinderen in Nederland