In deze zaak, die op 9 januari 2019 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, diende de vader een kort geding in met betrekking tot de omgang met zijn twee minderjarige kinderen, die na de beëindiging van de relatie met de moeder naar Curaçao waren verhuisd. De vader vorderde onder andere de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan hem en schorsing van de moeder in haar gezag. De moeder voerde verweer en stelde dat het gerecht niet bevoegd was, omdat zij met de kinderen naar Curaçao was verhuisd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de Arubaanse rechter bevoegd was, omdat de kinderen ten tijde van de indiening van het kort geding nog hun gewone verblijfplaats in Aruba hadden. De rechter benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de moeder, als degene die het gezag uitoefent, vrij is om te verhuizen, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de belangen van de kinderen.
De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de belangen van de kinderen in gevaar waren door de verhuizing naar Curaçao. De vader had weliswaar zorgen geuit over de omgang en het contact met de kinderen, maar er was onvoldoende bewijs dat de moeder dit contact ernstig belemmert. De rechter stelde een voorlopige omgangsregeling vast, waarbij de vader dagelijks contact met de kinderen kan hebben via elektronische media. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.