ECLI:NL:OGEAA:2019:701

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201901699
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling vaderschap en alimentatie in een zaak betreffende een minderjarige

In deze tussenbeschikking van 22 oktober 2019, uitgesproken door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, wordt een verzoek behandeld van een moeder om gerechtelijk vast te stellen dat de man de vader is van de minderjarige. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D.G. Kock, heeft verzocht om een DNA-onderzoek om het vaderschap vast te stellen, aangezien de man, ondanks eerdere toezeggingen, niet is verschenen voor het onderzoek. De man heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de zitting.

De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 22 mei 2019 is ingediend, gevolgd door een advies van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand en een mondelinge behandeling op 10 september 2019. De moeder heeft aangegeven dat het in het belang van de minderjarige is dat haar biologische realiteit overeenkomt met de juridische status. Het gerecht overweegt dat, hoewel er een wettelijke regeling voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is, deze nog niet in werking is getreden. Dit roept de vraag op of het gerecht kan anticiperen op deze regeling.

Het gerecht concludeert dat het niet langer buiten zijn rechtsvormende taak kan blijven om een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uit te spreken, ook al is de wettelijke regeling nog niet van kracht. De beslissing op het verzoek om alimentatie wordt aangehouden totdat het vaderschap is vastgesteld. De moeder wordt toegelaten om kosteloos te procederen, en de Voogdijraad wordt benoemd als bijzondere curator voor de minderjarige. De zaak wordt verwezen voor een DNA-onderzoek, waarvan de kosten door de moeder moeten worden voorgeschoten. De volgende zitting is gepland op 10 december 2019 voor overlegging van de uitslag van het DNA-onderzoek.

Uitspraak

Beschikking van 22 oktober 2019
Behorend bij E.J. nr. AUA201901699
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
TUSSENBESCHIKKING
op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEK, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen
[verweerder],
wonende in Aruba,
VERWEERDER, hierna: de man,
niet verschenen.
Belanghebbende:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in Aruba,
de minderjarige,
DE VOOGDIJRAAD, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 22 mei 2019;
  • het advies van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand, ingediend op 3 september 2019;
  • de mondelinge behandeling van 10 september 2019, waar zijn verschenen de moeder bijgestaan door mr. E.M.J. Cafarzuza, occuperende voor mr. D.G. Kock, mevrouw mr. [naam ambtenaar] namens de ambtenaar van de Burgerlijke Stand, en mevrouw mr. [naam raadsonderzoeker] namens de Voogdijraad. De man heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

Ten aanzien van de minderjarige staat alleen het moederschap vast.

3.HET VERZOEK

Het verzoek strekt ertoe dat gerechtelijk wordt vastgesteld dat de man de vader is van de minderjarige, en dat hij wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 450,- als voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder verzoekt tevens gratis admissie en kosten rechtens.

4.DE BEOORDELING

Gerechtelijke vaststelling vaderschap

4.1
De moeder heeft aan het verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, ten grondslag gelegd dat de minderjarige is geboren uit een liefdesrelatie tussen haar en de man. Volgens de moeder heeft de man steeds geweigerd de minderjarige te erkennen en is hij ook niet geïnteresseerd in de minderjarige, maar zij acht het in het belang van de minderjarige dat haar biologische realiteit overeenkomt met de juridische. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat de man tot twee maal toe heeft toegezegd mee te zullen werken aan een DNA-onderzoek om het vaderschap van de minderjarige vast te stellen, maar dat hij vervolgens niet bij het laboratorium komt opdagen, zodat nog steeds geen DNA-onderzoek heeft kunnen plaatsvinden.
4.2
Hoewel het kind zonder juridische vader, aan artikel 8 EVRM (‘family life’, indien aanwezig, of ‘private life’) in beginsel een aanspraak op een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan ontlenen, en inmiddels in Aruba een wettelijke regeling ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap tot stand is gekomen, namelijk de Landsverordening van 23 september 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no. GT 100) in verband met een aantal onderwerpen die nog een regeling of aanpassing in het Burgerlijk Wetboek van Aruba behoeven (aanvulling Burgerlijk Wetboek van Aruba), AB 2016 no. 51, is deze regeling nog niet in werking getreden. De vraag is of het de rechtsvormende taak van het gerecht te buiten gaat om anticiperend op bedoelde wet alvast een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uit te spreken.
4.2.1
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
In zijn advies van 30 juli 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ECLI:NL:OGHACMB:2019:147) onder andere over bovenvermelde vraag het volgende overwogen:
3.4.
Bij Landsverordening van 23 september 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no. GT 100) in verband met een aantal onderwerpen die nog een regeling of aanpassing in het Burgerlijk Wetboek van Aruba behoeven (aanvulling Burgerlijk Wetboek van Aruba), AB 2016 no. 51, is de wettelijke regeling van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap tot stand gekomen (artikelen 1:207-208 BWA). Deze landsverordening is echter nog niet in werking getreden.
3.5.
Bij deze nog niet in werking getreden landsverordening is ook ten aanzien van het discriminatoire namenrecht een nieuwe regeling tot stand gekomen. Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2614, NJ 2018/43 is het geoorloofd te anticiperen op de nieuwe regeling. De Hoge Raad overwoog:
‘3.4.6. (…) heeft de wetgever bij de totstandkoming van het Arubaanse nieuw BW [in 2002; Hof] genoemd rechtstekort onder ogen gezien, maar om de daar genoemde redenen voorlopig ervan afgezien de wet in verband hiermee aan te passen. Bij de Landsverordening aanvulling BWA is dat wel gebeurd, maar die verordening is nog niet in werking getreden, terwijl onbekend is op welke termijn dat het geval zal zijn. Daarom dient de rechter thans voor Aruba te bezien of in genoemd rechtstekort kan worden voorzien. De met (in elk geval) art. 26 IVBPR en met art. I.1 Staatsregeling van Aruba strijdige ongelijke behandeling waartoe het huidige art. 1:5 lid 1 BWA leidt, dient immers zo spoedig mogelijk te worden opgeheven.
3.4.7.
Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan niet worden volstaan met het buiten toepassing laten van (…).
3.4.8.
Nu de wetgever met de vaststelling van de Landsverordening aanvulling BWA een keuze heeft gemaakt uit de verschillende stelsels die denkbaar zijn om de ongelijke behandeling op te heffen, kan de rechter door bij die keuze aan te sluiten een oplossing bieden voor het rechtstekort van de geldende wetgeving. (…).’
3.6.
Er is geen reden om ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap anders te oordelen. Dat een in werking zijnde wettelijke regeling ontbreekt, is eveneens in strijd met de Staatsregeling van Aruba en de mensenrechtenverdragen. En ook hier heeft de wetgever een keuze gemaakt uit de verschillende stelsels die denkbaar zijn. In dit verband wijst het Hof op de volgende passage in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp dat geleid heeft tot voormelde Landsverordening van 23 september 2016:
Op goede gronden kan worden betoogd dat het ontbreken van de mogelijkheid van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap strijd oplevert met artikel 8 (`right to respect for private and family life') alsmede de artikelen 14 en 1 Protocol nr. 12 (discriminatieverbod) van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en met de artikelen 17 en 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). In het Marckx-arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 13 juni 1979 (NJ 1980, 462, § 31 en § 40) heeft het Europese Hof voor de rechten van de mens uitgesproken dat de onwettige familie op dezelfde voet de bescherming van artikel 8 EVRM verdient als de wettige. Voorts verbiedt artikel 14 EVRM en artikel 1 Protocol nr. 12 EVRM uitdrukkelijk discriminatie naar geboorte (`birth').
Het Hof verwijst bovendien naar de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 15 juli 2014, in de zaak Tsvetelin Petkov v. Bulgaria, Application no. 2641/06:
44. The Court has held on numerous occasions that paternity proceedings do fall within the scope of Article 8 (see, for example, Rasmussen v. Denmark, judgment of 28 November 1984, Series A no. 87, p. 13, § 33; Keegan v. Ireland, judgment of 26 May 1994, Series A no. 290, p. 18, § 45). Respect for “private life” must also comprise to a certain degree the right to establish relationships with other human beings (see, mutatis mutandis, Niemietz v. Germany, judgment of 16 December 1992, Series A no. 251-B, pp. 33-34, § 29). The Court has also held that “private life” incorporates the right to respect for individuals’ decisions to become or not to become a parent (Evans v. the United Kingdom [GC], no. 6339/05, § 71, ECHR 2007 I). There appears, furthermore, to be no reason of principle why the notion of “private life” should be taken to exclude the determination of the legal relationship between a child born out of wedlock and the person claimed to be that child’s father.
3.7.
De Arubaanse rechter zal het dus niet langer buiten zijn rechtsvormende taak moeten achten om een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uit te spreken. Daarbij moet de gelegenheid tot naamkeuze worden geboden. (…)”.
4.2.2
Bovenvermelde vraag dient, gelet op het bovenstaande, dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.3
Voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is noodzakelijk dat verweerder de verwekker van de minderjarige is. Het gerecht zal, gelet op het vorenstaande en op het ontbreken van enig verweer van de man, een DNA-onderzoek gelasten bij een van de hieronder genoemde laboratoria, waarbij de moeder de kosten bij wijze van voorschot zal dienen te betalen. De zaak zal worden verwezen naar een hieronder te noemen zitting voor overlegging van het resultaat van het te verrichten DNA-onderzoek.
4.4
Ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) dient in zaken van afstamming het minderjarige kind vertegenwoordigd te worden door een daartoe door het gerecht benoemde bijzondere curator. De Voogdijraad heeft zich ter zitting bereid verklaard als bijzondere curator van de minderjarige op te treden, en zal als zodanig worden benoemd. Het gerecht zal de bijzondere curator in de gelegenheid stellen zijn mening over het verzoek, kenbaar te maken, op een hieronder te noemen zitting.
Kinderalimentatie
4.5
Het verzoek om - kort gezegd - kinderalimentatie is erop gegrond dat verweerder de verwekker is van de minderjarige. Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
4.6
Voor het bestaan van de gestelde, op art 1:394 BW gebaseerde alimentatieverplichting is evenwel noodzakelijk dat komt vast te staan dat verweerder de verwekker van het kind is. Nodig is dus dat eerst over het biologische vaderschap duidelijkheid ontstaat. De beslissing op het verzoek om alimentatie vast te stellen, zal worden aangehouden totdat de beslissing is genomen op het verzoek tot vaststelling van het vaderschap.
4.7
Gelet op het door de moeder overgelegde bewijs van onvermogen van 24 januari 2019, zal het gerecht met toepassing van artikel 876 van het Wetboek van Rechtsvordering van Aruba, de moeder toelating verlenen om kosteloos te procederen.
4.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
verleent aan de moeder toelating om kosteloos te procederen,
benoemt de Voogdijraad tot bijzondere curator van [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in Aruba,
stelt de bijzondere curator in de gelegenheid zich ter zitting van
dinsdag, 10 december 2019 om 8.30 uurbij akte uit te laten over het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ten aanzien van de minderjarige,
gelast een onderzoek naar de vraag met welke mate van waarschijnlijkheid de man, [verzoeker], geboren op [geboortedatum] in Aruba, de biologische vader is van [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum in Aruba,
benoemt een door het Noord Lab Center N.V. (Medlab) of het I.L. Laboratorio Familiar N.V aan te wijzen specialist als deskundige,
bepaalt dat de moeder de kosten verbonden aan dit onderzoek zal voorschieten,
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag, 10 december 2019 om 8.30 uur, voor overlegging van de uitslag van het DNA-onderzoek,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven op dinsdag 22 oktober 2019 door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.