ECLI:NL:OGEAA:2019:695

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201803445
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en bevoegdheid van de Arubaanse rechter in een internationale context

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 september 2019 een beschikking gegeven in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Verzoekster, geboren in Colombia, heeft het verzoek ingediend met als doel te achterhalen wie haar biologische vader is. De man, die in Aruba woont, is niet verschenen op de zitting. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 29 oktober 2018 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 februari 2019. De man heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De feiten van de zaak tonen aan dat verzoekster nooit in Aruba heeft gewoond, maar dat er voldoende aanknopingspunten zijn met de Arubaanse rechtssfeer. De man is sinds 1987 in Aruba ingeschreven en heeft een affectieve relatie gehad met de moeder van verzoekster. De Arubaanse rechter heeft zich bevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, ondanks dat verzoekster in Colombia woont. Dit is gebaseerd op de relevante aanknopingspunten, waaronder de woonplaats van de man en de acceptatie van verzoekster door zijn familie.

De rechter heeft ook overwogen dat, hoewel er een wettelijke regeling voor de gerechtelijke vaststelling van vaderschap in Aruba is, deze nog niet in werking is getreden. De rechter kan anticiperen op deze regeling en heeft besloten dat er een DNA-onderzoek moet worden uitgevoerd om vast te stellen of de man de biologische vader van verzoekster is. De kosten van dit onderzoek zullen door verzoekster worden gedragen. De zaak is verwezen naar een volgende zitting op 5 november 2019 voor overlegging van de resultaten van het DNA-onderzoek.

Uitspraak

Beschikking van 3 september 2019
behorend bij EJ nr. AUA201803445
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende in Colombia,
VERZOEK,
gemachtigde: de advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
tegen
[verweerder],
wonende in Aruba,
VERWEER, hierna te noemen: de man,
niet verschenen.

1.DE PROCEDURE

Het verloop de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 29 oktober 2018;
  • het advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand, overgelegd op 31 januari 2019;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 5 februari 2019, waar alleen verzoekster bij haar gemachtigde voornoemd is verschenen. De man heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
  • de akte uitlating zijdens verzoekster, ingediend op 5 maart 2019.
De uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Verzoekster is op 5 mei 1998 in Colombia geboren en is daar getogen. Zij heeft nooit in Aruba ingeschreven gestaan.
2.2
Uit de op 2 juni 1998 in Colombia opgemaakte geboorteakte, met nummer [geboorteakte nummer], blijkt dat ten aanzien van verzoekster alleen het moederschap van [moeder] vast staat. Uit de bij de geboorteakte horende
“acta complementaria” no. […], blijkt dat de moeder op 2 juni 1998 ten overstaan van een ambtenaar heeft verklaard dat de man, [verweerder], biologische vader is van verzoekster.
2.3
De man staat vanaf 5 juni 1987 onafgebroken in Aruba ingeschreven. Hij is in april 1987 met een andere vrouw dan de moeder van verzoekster getrouwd.

3.HET VERZOEK

Het verzoek strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man. Aan haar verzoek heeft verzoekster het volgende ten grondslag gelegd.
Volgens haar moeder is de man haar biologische vader. Verzoekster heeft begin 2018 de man voor het eerst ontmoet en hij heeft toen niet ontkend een affectieve relatie met haar moeder te hebben gehad. Volgens hem is hij echter niet haar vader. Zij wil weten wie haar vader is omdat dat belangrijk is voor haar identiteit.
In Colombia is het voor een gehuwde man niet mogelijk een kind te erkennen. Verder ontbreekt in Colombia de mogelijkheid om het vaderschap gerechtelijk te doen vaststellen. Alhoewel verzoekster nooit in Aruba heeft gewoond, zijn er in dit geval voldoende aanknopingspunten met de Arubaanse rechtssfeer, zodat de Arubaanse rechter bevoegd is. Zo heeft de hele familie van de man verzoekster geaccepteerd als kind van de man, en heeft verzoekster regelmatig en goed contact met de grootouders, ooms, tantes, neven en nichten.

4.DE BEOORDELING

Bevoegdheid Arubaanse rechter

4.1.1
In dit geval gaat het om een verzoekster van Colombiaanse nationaliteit die in Colombia woont. Gelet hierop is allereerst aan de orde de vraag of het gerecht rechtsmacht heeft in deze zaak.
4.1.2
Ingevolge artikel 429ba van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (Rv) komt aan de rechter geen rechtsmacht toe, indien het verzoek onvoldoende aanknoping met de rechtssfeer van Aruba heeft.
Uitganspunt is dat van de relevante aanknopingspunten in zaken betreffende afstamming het zwaarste - en doorgaans doorslaggevend - gewicht moet worden toegekend aan de gewone verblijfplaats van het kind, en dat de Arubaanse rechter geen rechtsmacht toekomt indien de gewone verblijfplaats van het kind buiten Aruba ligt. Dit uitgangspunt strekt tot bescherming van een minderjarig kind. Nu het in dit geval gaat om een meerderjarige, die er zelf voor gekozen heeft de procedure alhier aanhangig te maken, geldt dit uitgangspunt niet. Het gerecht is verder van oordeel dat het verzoek voldoende aanknoping met de rechtssfeer van Aruba heeft, nu de man – de vermeende verwekker – in Aruba woont en de Nederlandse nationaliteit bezit, en het verzoek een rechtsfiguur betreft, namelijk gerechtelijke vaststelling van vaderschap, die in de Colombiaanse wetgeving ontbreekt.
4.1.3
Het gerecht acht zich gelet hierop bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
4.2.1
Hoewel het kind zonder juridische vader, aan artikel 8 EVRM (‘family life’, indien aanwezig, of ‘private life’) in beginsel een aanspraak op een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan ontlenen, en inmiddels in Aruba een wettelijke regeling ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap tot stand is gekomen, namelijk de Landsverordening van 23 september 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no. GT 100) in verband met een aantal onderwerpen die nog een regeling of aanpassing in het Burgerlijk Wetboek van Aruba behoeven (aanvulling Burgerlijk Wetboek van Aruba), AB 2016 no. 51, is deze regeling nog niet in werking getreden. De vraag is of het de rechtsvormende taak van het gerecht te buiten gaat om anticiperend op bedoelde wet alvast een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uit te spreken.
4.2.2
In zijn advies van 30 juli 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ECLI:NL:OGHACMB:2019:147) onder andere over bovenvermelde vraag het volgende overwogen:
3.4.
Bij Landsverordening van 23 september 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no. GT 100) in verband met een aantal onderwerpen die nog een regeling of aanpassing in het Burgerlijk Wetboek van Aruba behoeven (aanvulling Burgerlijk Wetboek van Aruba), AB 2016 no. 51, is de wettelijke regeling van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap tot stand gekomen (artikelen 1:207-208 BWA). Deze landsverordening is echter nog niet in werking getreden.
3.5.
Bij deze nog niet in werking getreden landsverordening is ook ten aanzien van het discriminatoire namenrecht een nieuwe regeling tot stand gekomen. Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2614, NJ 2018/43 is het geoorloofd te anticiperen op de nieuwe regeling. De Hoge Raad overwoog:
‘3.4.6. (…) heeft de wetgever bij de totstandkoming van het Arubaanse nieuw BW [in 2002; Hof] genoemd rechtstekort onder ogen gezien, maar om de daar genoemde redenen voorlopig ervan afgezien de wet in verband hiermee aan te passen. Bij de Landsverordening aanvulling BWA is dat wel gebeurd, maar die verordening is nog niet in werking getreden, terwijl onbekend is op welke termijn dat het geval zal zijn. Daarom dient de rechter thans voor Aruba te bezien of in genoemd rechtstekort kan worden voorzien. De met (in elk geval) art. 26 IVBPR en met art. I.1 Staatsregeling van Aruba strijdige ongelijke behandeling waartoe het huidige art. 1:5 lid 1 BWA leidt, dient immers zo spoedig mogelijk te worden opgeheven.
3.4.7.
Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan niet worden volstaan met het buiten toepassing laten van (…).
3.4.8.
Nu de wetgever met de vaststelling van de Landsverordening aanvulling BWA een keuze heeft gemaakt uit de verschillende stelsels die denkbaar zijn om de ongelijke behandeling op te heffen, kan de rechter door bij die keuze aan te sluiten een oplossing bieden voor het rechtstekort van de geldende wetgeving. (…).’
3.6.
Er is geen reden om ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap anders te oordelen. Dat een in werking zijnde wettelijke regeling ontbreekt, is eveneens in strijd met de Staatsregeling van Aruba en de mensenrechtenverdragen. En ook hier heeft de wetgever een keuze gemaakt uit de verschillende stelsels die denkbaar zijn. In dit verband wijst het Hof op de volgende passage in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp dat geleid heeft tot voormelde Landsverordening van 23 september 2016:
Op goede gronden kan worden betoogd dat het ontbreken van de mogelijkheid van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap strijd oplevert met artikel 8 (`right to respect for private and family life') alsmede de artikelen 14 en 1 Protocol nr. 12 (discriminatieverbod) van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en met de artikelen 17 en 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). In het Marckx-arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 13 juni 1979 (NJ 1980, 462, § 31 en § 40) heeft het Europese Hof voor de rechten van de mens uitgesproken dat de onwettige familie op dezelfde voet de bescherming van artikel 8 EVRM verdient als de wettige. Voorts verbiedt artikel 14 EVRM en artikel 1 Protocol nr. 12 EVRM uitdrukkelijk discriminatie naar geboorte (`birth').
Het Hof verwijst bovendien naar de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 15 juli 2014, in de zaak Tsvetelin Petkov v. Bulgaria, Application no. 2641/06:
44. The Court has held on numerous occasions that paternity proceedings do fall within the scope of Article 8 (see, for example, Rasmussen v. Denmark, judgment of 28 November 1984, Series A no. 87, p. 13, § 33; Keegan v. Ireland, judgment of 26 May 1994, Series A no. 290, p. 18, § 45). Respect for “private life” must also comprise to a certain degree the right to establish relationships with other human beings (see, mutatis mutandis, Niemietz v. Germany, judgment of 16 December 1992, Series A no. 251-B, pp. 33-34, § 29). The Court has also held that “private life” incorporates the right to respect for individuals’ decisions to become or not to become a parent (Evans v. the United Kingdom [GC], no. 6339/05, § 71, ECHR 2007 I). There appears, furthermore, to be no reason of principle why the notion of “private life” should be taken to exclude the determination of the legal relationship between a child born out of wedlock and the person claimed to be that child’s father.
3.7.
De Arubaanse rechter zal het dus niet langer buiten zijn rechtsvormende taak moeten achten om een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uit te spreken. Daarbij moet de gelegenheid tot naamkeuze worden geboden. (…)”.
4.3.3
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1:207, lid 1 van de aanvulling Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat het vaderschap van een man op verzoek van het kind door de rechter in eerste aanleg kan worden vastgesteld, op de grond dat de man de verwekker is van het kind.
4.3.4
Voor toewijzing van het verzoek is dus nodig dat vast komt te staan dat de man de verwekker van verzoekster is. Biologisch vaderschap kan via bloedonderzoek of DNA-onderzoek nagenoeg met zekerheid worden bewezen. Het gaat hier namelijk om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. Gelet hierop zal een DNA-onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of de man al dan niet de biologische vader van verzoekster is. Dit onderzoek kan worden verricht door een deskundige aangewezen door het Noord Lab Center N.V. (Medlab) of het I.L. Laboratorio Familiar N.V.. Het gerecht zal aan verzoekster betaling van dit onderzoek opleggen.
4.4
De zaak zal naar een hierna te noemen zittingsdatum worden verwezen voor overlegging van het resultaat van het te verrichten DNA-onderzoek. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
gelast een onderzoek naar de vraag met welke mate van waarschijnlijkheid de man [verweerder]], geboren op [geboortedatum], [geboorteplaats], de biologische vader is van [naam belanghebbende], geboren op [geboortedatum], [geboorteplaats];
benoemt een door het Noord Lab Center N.V. (Medlab) of het I.L. Laboratorio Familiar N.V aan te wijzen specialist als deskundige;
bepaalt dat verzoekster de kosten verbonden aan dit onderzoek zal betalen;
verwijst de zaak naar de zitting van
dinsdag 5 november 2019 om 8.30 uur, voor overlegging van de uitslag van het onderzoek.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van 3 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.