ECLI:NL:OGEAA:2019:679

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201901173
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

Op 15 oktober 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een civiele zaak betreffende de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.L. Griffith, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over zijn dochter, die geboren is uit de relatie met de moeder. De moeder, die het gezag momenteel alleen uitoefent, heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelde dat er geen noodzaak is voor gezamenlijk gezag, omdat zij en de vader goed contact hebben en al samen beslissingen nemen over de minderjarige. De vader heeft echter aangevoerd dat hij vanaf de geboorte betrokken is bij het leven van de minderjarige en dat hij een hechte band met haar heeft. Hij heeft ook aangegeven dat de moeder recentelijk eenzijdig heeft besloten dat de minderjarige niet meer bij hem mag overnachten, wat zijn verzoek tot wijziging van het gezag heeft aangewakkerd.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2019 is de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, de moeder en een raadsonderzoeker aanwezig waren. De Voogdijraad heeft aangegeven dat een onderzoek niet nodig is, omdat partijen feitelijk al gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het gerecht heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat beide ouders geschikt zijn om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Het gerecht heeft daarom besloten om het verzoek van de vader toe te wijzen en hem gezamenlijk met de moeder het gezag over de minderjarige toe te kennen.

Daarnaast heeft het gerecht een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader de minderjarige op school ophaalt en bij de moeder thuis afzet, met specifieke afspraken voor belangrijke dagen zoals Moederdag en de verjaardagen van de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. Deze beschikking is gegeven door rechter mr. N.K. Engelbrecht.

Uitspraak

Beschikking van 15 oktober 2019
Behorend bij EJ nr. AUA201901173
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER, hierna de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen
[verweerster],
wonende in Aruba, te [adres],
VERWEERSTER, hierna de moeder,
in persoon.
Belanghebbende:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in Aruba,
de minderjarige.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 10 april 2019,
  • de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 20 augustus 2019, in aanwezigheid van de vader bijgestaan door zijn gemachtigde, de moeder in persoon, en de raadsonderzoeker van de Voogdijraad, mevrouw [naam raadsonderzoeker].
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

De minderjarige voornoemd is geboren uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder. Zij is door de vader erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige alleen uit.

3.HET VERZOEK

Het verzoek strekt tot wijziging van het gezag, in die zin dat de vader gezamenlijk met de moeder met het gezag over de minderjarige wordt belast, en tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader aangevoerd dat hij vanaf de geboorte van de minderjarige betrokken is in zijn leven en dat hij een hechte band met de minderjarige heeft, dat hij voldoet aan zijn verplichting om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat partijen in september 2017 een co-ouderschapregeling zijn overeengekomen maar dat de moeder recentelijk eenzijdig heeft besloten dat de minderjarige niet meer bij hem mag overnachten. Hij wil meer betrokkenheid in de belangrijke aangelegenheden aangaande de minderjarige.

4.DE BEOORDELING

Gezag

4.1
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BW). Artikel 1:253c lid 1 BW biedt de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de mogelijkheid om het gerecht te verzoeken om hem in plaats van de moeder met het gezag over het kind te belasten. Uit de jurisprudentie (vgl. HR 27 mei 2005, NJ 2005, 485) volgt dat dit artikel in overeenstemming met artikel 6 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd, dat de vader niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, en dat art. 1:253e BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien het verzoek van de vader ingevolge art. 1:253c lid 1 BW tot toekenning van gezamenlijk gezag over het kind wordt ingewilligd, dit tot gevolg heeft dat, indien de moeder het gezag tot dusverre alleen uitoefende, zij dit voortaan gezamenlijk met de vader uitoefent.
Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt (lid 2).
4.2
Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De vraag die de rechter in dat kader onder meer dient te beantwoorden is of er een onaanvaardbaar risico voor het kind bestaat dat het klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zouden uitoefenen.
4.3
De moeder heeft zich tegen het verzoek van de vader verzet en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat zij vreest dat hij dan de minderjarige van haar zal afpakken, omdat hij nu al zijn zin doordrijft. Zij ziet verder ook geen noodzaak voor gezamenlijk gezag, nu zij en de vader goed contact met elkaar hebben en nu al samen beslissingen nemen over de minderjarige.
4.4
De Voogdijraad heeft ter zitting aangegeven dat een onderzoek in dit geval niet nodig is, omdat partijen feitelijk reeds gezamenlijk het gezag uitoefenen en niet is gebleken dat partijen niet met elkaar (kunnen) communiceren. Geadviseerd wordt het verzoek van de vader om mede met het gezag te worden belast, toe te wijzen.
4.5
Het is het gerecht op grond van de stellingen van de moeder dan wel anderszins niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders in het geval zij het ouderlijk gezag gezamenlijk zouden uitoefenen, dan wel dat het handhaven van het eenhoofdig gezag van de moeder anderszins noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De vrees van de moeder dat de vader, bij gezamenlijk gezag, het kind van haar zal “afpakken” is door de moeder niet geconcretiseerd noch onderbouwd. Tussen partijen is verder niet in geschil dat zij goed met elkaar kunnen communiceren en dat zij in staat zijn om tot onderlinge afspraken te komen over de situaties die zich rond de minderjarige voordoen. Het gerecht constateert aan de hand van het verhandelde ter zitting dat partijen in feite het gezag al gezamenlijk uitoefenen. Gelet hierop acht het gerecht beide ouders geschikt en in staat de minderjarige naar behoren te verzorgen en op te voeden. Onder deze omstandigheden is het gerecht van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders worden belast met het gezag over hem.
Omgang
4.6
Het gerecht overweegt, wellicht ten overvloede, dat het in het algemeen in het belang van een kind is te achten dat het contact heeft met de niet-verzorgende ouder, en in beginsel hebben beiden ook recht op omgang met elkaar, tenzij zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten. Van dergelijke zwaarwegende belangen is in deze niet gebleken. Het gerecht neemt verder in aanmerking dat partijen in september 2017 bij de Voogdijraad overeenstemming hebben bereikt over een omgangsregeling en dat de moeder ter zitting geen bezwaren heeft geuit tegen het vaststellen van een (uitgebreide) omgangsregeling.
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat het in het belang van de minderjarige moet worden geacht dat er contact bestaat tussen hem en zijn vader. Het gerecht zal de omgangsregeling zoals hieronder vermeld vaststellen. Daarbij geldt dat deze omgangsregeling niet-limitatief is en door partijen in onderling overleg kan worden uitgebreid.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
bepaaltdat de vader, [verzoeker], voortaan gezamenlijk met de moeder, [verweerster], het gezag over [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in Aruba, zal uitoefenen,
bepaaltde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige als volgt:
  • de ene week: vanaf maandagmiddag na school tot woensdagavond 19:00 uur;
  • de andere week: vanaf donderdagmiddag na school tot zondagmiddag om 16:00 uur;
waarbij de vader de minderjarige telkens op school ophaalt en bij moeder thuis afzet, en met dien verstande dat de minderjarige op Moederdag en op de verjaardag van de moeder vóór 18.00 uur minstens vier uren aaneengesloten bij de moeder doorbrengt,
  • om het jaar op de verjaardag van de minderjarige, te beginnen in 2020,
  • op Vaderdag, vanaf 10.00 uur tot 16.00 uur,
  • op de verjaardag van de vader, vóór 18.00 uur tenminste 4 uur aaneengesloten,
  • tijdens de kerstvakantie: het ene jaar de eerste helft, en het andere jaar de tweede helft,
  • de helft van de zomervakantie en paasvakantie, nader door partijen over een te komen,
verklaartdeze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst afhet meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van 15 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.