ECLI:NL:OGEAA:2019:674

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
AUA200700002
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na ongeval met verlies aan verdienvermogen en pensioenschade

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mr. M.O. Lopez en mr. G. de Hoogd, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Daltra Antilles N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L. Peterson. De vordering betreft schadevergoeding als gevolg van een ongeval, waarbij eiser stelt schade te lijden door verlies aan verdienvermogen en pensioenschade. Eiser heeft zijn oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding gewijzigd en vordert nu een bedrag van Afl. 830.432,71, vermeerderd met rente en kosten. De vordering is onderbouwd met rapporten van deskundigen die de schade hebben berekend, waaronder een letselschaderapport en een schadeberekening van verlies van arbeidsvermogen.

De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met eerdere vonnissen en diverse akten van beide partijen. Het gerecht heeft in eerdere uitspraken overwogen dat eiser vanaf 2012 weer in staat moet worden geacht om met arbeid inkomen te verwerven, maar dat hij door persoonlijke omstandigheden geen actieve houding heeft aangenomen. De zaak is verwezen naar de rol voor vonnis, waarbij het gerecht heeft gevraagd om nadere informatie over het inkomen van eiser vóór en na het ongeval.

In de beoordeling van het geschil heeft het gerecht vastgesteld dat er een verlies aan verdienvermogen is, maar dat de exacte hoogte van de schade nog niet kan worden vastgesteld. Het gerecht heeft behoefte aan nadere deskundige voorlichting om de schade te berekenen, inclusief eventuele pensioenschade. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de deskundige zal worden benoemd om de schade te berekenen op basis van de in het vonnis genoemde uitgangspunten.

Uitspraak

Vonnis van 16 oktober 2019
Behorend bij A.R. 2361 van 2007/AUA200700002
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
te Aruba,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigden: de advocaten mr. M.O. Lopez en mr. G. de Hoogd,
tegen:
de naamloze vennootschap
DALTRA ANTILLES N.V.,
te Aruba,
hierna te noemen: Daltra,
gemachtigde: de advocaat mr. J.L. Peterson.

1.HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 1 november 2017;
- de akte overlegging schaderapport zijdens [eiser];
- de antwoordakte zijdens Daltra;
- de akte uitlating producties zijdens [eiser];
- de rolbeschikking van 20 juni 2018, waarbij het gerecht te kennen heeft gegeven dat het van [eiser] de volgende gegevens/informatie wenst te ontvangen:
a. een opgave van zijn netto-inkomen voorafgaande aan het ongeval;
b. een opgave van de netto-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) na het ongeval;
c. een berekening van het netto-inkomen dat [eiser] na 1 januari 2012 had kunnen verdienen, uitgaande van een bruto-inkomen van Afl. 2.200,- per maand;
- de akte overlegging producties van 17 oktober 2018 zijdens [eiser];
- de antwoordakte van 30 januari 2019 zijdens Daltra;
- de akte uitlating producties van 24 april 2019 zijdens [eiser].
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE NADERE VORDERING EN HET NADER VERWEER

2.1 [
Eiser] heeft zijn oorspronkelijke vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, gewijzigd in de vordering om Daltra te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van Afl. 830.432,71, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [eiser] nader ten grondslag gelegd dat hij schade lijdt vanwege het verlies aan verdienvermogen tot een bedrag van Afl. 779.911,61, omdat geen sprake is van zogenoemde restverdiencapaciteit. Verder lijdt hij, eveneens uitgaande van het ontbreken van restverdiencapaciteit, een bedrag van Afl. 24.397,14 aan pensioenschade. Ten slotte maakt hij aanspraak op een bedrag van Afl. 26.123,96 aan smartengeld, aldus [eiser]. Ter onderbouwing van de aldus berekende bedragen, heeft [eiser] het rapport “Letselschaderapport” van [naam deskundige] van 15 januari 2018 overgelegd. Nadien heeft [eiser], naar aanleiding van de rolbeschikking van 20 juni 2018, een berekening overgelegd van het netto-inkomen dat hij na 1 januari 2012 had kunnen verdienen, uitgaande van een bruto-inkomen van Afl. 2.200,- per maand. Bij de akte van 24 april 2019 heeft [eiser] nog verzocht om vergoeding van kosten voor hulpmiddelen, hulp in de huishouding en juridische bijstand, begroot op 10% van de totale schadesom.
2.2
Daltra heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna zal worden ingegaan. Ter onderbouwing van het verweer, heeft Daltra overgelegd het rapport “schadeberekening verlies van arbeidsvermogen [eiser]” van mr. L. Voigt van deletseladvocaat van 22 januari 2018. Naar aanleiding van de rolbeschikking van 20 juni 2018 en de nadien door [eiser] overgelegde berekeningen, heeft Daltra berekeningen van Voigt van 29 januari 2019 overgelegd, van het netto-inkomen van [eiser] voorafgaand aan het ongeval, van de netto-uitkering die [eiser] van SVB ontving en het netto-inkomen dat [eiser] na 1 januari 2012 had kunnen verdienen, uitgaande van een bruto-inkomen van Afl. 2.200,- per maand.

3.DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Verlies aan verdienvermogen
Looptijd
3.1
Ten aanzien van de afbakening van de periode, waarin Daltra [eiser] vergoeding van schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen is verschuldigd, heeft het gerecht in het vonnis van 1 november 2017 overwogen dat [eiser] vanaf 2012 weer in staat moet worden geacht om met arbeid inkomen te verwerven. De omstandigheid dat [eiser] om hem moverende redenen geen actieve houding ten aanzien van werk heeft ingenomen, hoewel op hem een schadebeperkingsplicht rustte en hij door de arbeidsdeskundige geschikt is geacht voor een groot aantal banen, heeft het gerecht voor zijn rekening gelaten. Gelet hierop, heeft het gerecht [eiser] opgedragen om zijn schade voor wat betreft het verlies aan verdienvermogen tot 1 januari 2012 volledig inzichtelijk te maken en te onderbouwen met bescheiden. Het gerecht beseft dat deze overweging zo kan worden opgevat dat al een beslissing was genomen dat [eiser] vanaf 1 januari 2012 geen arbeidsvermogensschade meer zou (kunnen) leiden, maar dat heeft het gerecht niet beoogd te overwegen. Gezien de beperkingen die [eiser] heeft als gevolg van het ongeval, is het immers niet denkbeeldig dat hij, zelfs bij volledige arbeidsinzet, minder zou verdienen dan hij voorheen deed. Dat volgt ook uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 juli 2017. In beginsel is het dus nog steeds mogelijk dat [eiser], ook bij toerekening van (fictief) inkomen, arbeidsvermogensschade lijdt. Het is om die reden geweest dat het gerecht aan partijen nadere informatie heeft gevraagd over het inkomen vóór en na het ongeval.
Hoogte inkomen zonder ongeval
3.2
Als peilinkomen bij de berekening van de omvang van de schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen, is in het rapport van 15 januari 2018 uitgegaan van het bruto-jaarinkomen in het jaar 2003, het jaar direct voorafgaand aan het ongeval. Dat inkomen, Afl. 51.809,20 per jaar, is inclusief overwerk en genoten toeslagen voor het verrichten van asbestopruimwerkzaamheden. Ook in het rapport van 22 januari 2018 wordt van dit inkomen als peilinkomen wordt uitgegaan. Desondanks heeft Daltra het verweer gevoerd dat bij de berekening van het verlies aan verdienvermogen uitgegaan moet worden van het basisinkomen in het jaar 2003, exclusief de door [eiser] gedurende dat jaar ontvangen toeslagen voor asbestopruimwerkzaamheden, als peilkinkomen.
3.3
Het gerecht volgt dit verweer niet, nu de begroting van arbeidsvermogenschade in de regel dient te geschieden door een zo concreet mogelijke vaststelling van het verschil tussen wat feitelijk sedert het ongeval aan inkomsten is of zal worden ontvangen en wat dat zou zijn geweest als het ongeval niet was geschied. Dat is in beide rapporten gedaan, door het vaststellen van het daadwerkelijk door [eiser] genoten inkomen in het jaar, voorafgaand aan het ongeval, als peilkomen.
3.4
Bij begroting van de omvang van de schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen wegens bij een ongeval opgelopen letsel, dient voorts te worden uitgegaan van het netto-inkomen dat betrokkene had kunnen genieten indien dat ongeval niet zou hebben plaatsgevonden (vergelijk HR 24 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8453). De berekening van de omvang van de schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen gedurende de jaren 2004 tot 2012 heeft [eiser] evenwel gebaseerd op het bruto-jaarinkomen. Ook uit de door [eiser] overgelegde stukken valt niet af te leiden wat zijn netto-inkomen gedurende deze periode zou zijn geweest. In het rapport van 22 januari 2018 daarentegen, is aan de hand van de diverse bruto‑jaarinkomens een berekening van het netto-inkomen gemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van de tabellen van de belastingdienst voor verschuldigde loon/inkomstenbelasting, premies voor AOV, AWW en AZV. [Eiser] heeft deze wijze van berekenen op zichzelf niet betwist. Wel heeft hij aangevoerd dat de bij die berekening gebruikte bedragen aan bruto‑jaarinkomens gedurende de jaren 2004 tot en met 2007 afwijken van die uit het rapport van 15 januari 2018.
3.5
Dit betoog volgt het gerecht niet. In beide rapporten worden – over de relevante periode van 2004 – 2012 – exact dezelfde bedragen opgevoerd als bruto-jaarinkomen in de situatie zonder dat het ongeval heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden gaat het gerecht verder uit van de aldus in het rapport van 22 januari 2018 berekende netto-inkomens in de situatie zonder ongeval gedurende de periode 2004 – 2012. Dat komt neer op een bedrag van Afl. 42.346,- in 2004 oplopend tot Afl. 47.174,44 in 2011.
3.6
Daltra heeft betwist dat [eiser], indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen, na augustus 2009 nog in haar dienst zou zijn geweest en dus inkomen zou genieten. Daltra wijst in dit verband op de verslechterde economie sinds het jaar 2008, mede als gevolg waarvan er voor haar sindsdien fors minder werk is. Dit heeft ertoe geleid dat zij in 2010 en 2011 slechts 14 mensen in dienst had. In ieder geval was er sinds 2008 geen werk meer voor asbestopruimers, zodat [eiser], ook al had hij voor Daltra gewerkt, geen toeslagen voor deze specifieke werkzaamheden zou hebben genoten, aldus Daltra.
3.7
Naar het oordeel van het gerecht heeft Daltra echter onvoldoende gemotiveerd dat en waarom juist [eiser], ook indien het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, niet meer in haar dienst zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] sinds 1 augustus 2001 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voltijds bij Daltra werkzaam is geweest. Uit het door Daltra overgelegde mutatieoverzicht van 16 oktober 2009 valt af te leiden dat een groot deel van haar werknemers gedurende de periode 2008 – 2009 uit dienst is getreden. Daltra heeft echter geen nadere toelichting gegeven, in het bijzonder niet over welke omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de beslissing om al dan niet met de desbetreffende werknemers het dienstverband te beëindigen, zoals het aantal dienstjaren of het bezitten van bepaalde kwalificaties. Daarbij merkt het gerecht op dat uit dat overzicht valt af te leiden dat [eiser] in de groep met het hoogst aantal dienstjaren valt.
3.8
Of Daltra na 2008 al dan niet voldoende werk had waarvoor een toeslag wordt betaald, zoals tussen partijen verder nog in geschil is, laat het gerecht thans in het midden. Daarbij neemt het gerecht het volgende in aanmerking. Daltra heeft betwist dat [eiser], indien hem het ongeval niet was overkomen, ook na 2008 toeslagen zou hebben genoten voor asbestopruimwerkzaamheden, zoals bij de berekeningen in het rapport van 15 januari 2018 tot uitgangspunt is genomen. Daltra heeft echter niet nader geconcretiseerd welke financiële consequenties dat volgens haar zou moeten hebben. Integendeel, in het rapport van 22 januari 2018 is ook tot uitgangspunt genomen het inkomen dat [eiser] zou hebben genoten, indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen, inclusief overwerk en toeslagen. Gelet hierop en gezien de stand van de procedure, zal het gerecht de aldus in beide rapporten opgevoerde bedragen, inclusief toeslagen, gedurende de periode 2004 – 2012 als uitgangspunt nemen. Voor de jaren vanaf 2012 zullen deze bedragen moeten worden geëxtrapoleerd.
Hoogte inkomen met ongeval
3.9 [
Eiser] heeft na het ongeval een ongevallenuitkering als inkomen genoten. In het rapport van 22 januari 2018 is dan ook terecht als bruto-jaarinkomen in de situatie met het ongeval opgevoerd de door [eiser] via Daltra ontvangen ongevallenuitkering (tot aan het moment van zijn ontslag met ingang van 16 november 2007) en de door [eiser] van de SVB ontvangen ongevallenuitkering (vanaf 16 november 2007 tot en met 31 december 2011). De in dat rapport opgevoerde bedragen komen, anders dan [eiser] betoogt, overeen met de door de SVB bij brieven van 28 maart 2013 en van 7 maart 2018 verstrekte overzichten van uitgekeerd ongevallengeld. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat de som van de bruto-jaarinkomens gedurende de jaren 2005 tot en met 2007, zoals opgevoerd in het rapport van 22 januari 2018, Afl. 126.288,- bedraagt. Dat is het bedrag dat in voormelde brieven van de SVB is vermeld als het totaal door [eiser] door tussenkomst van Daltra ontvangen ongevallengeld tot en met 16 november 2007. In het rapport van 15 januari 2018 is vermeld dat daarbij ook is uitgegaan van de voormelde overzichten van de SVB. Uit de in dat rapport opgevoerde bedragen voor ontvangen ongevallengeld gedurende de jaren 2005 tot en met 2007 valt echter niet af te leiden hoe deze tot stand zijn gekomen. Voorts is in het rapport van 29 januari 2019 een nadere berekening gemaakt van de netto-uitkeringen ongevallengeld gedurende de periode 2004 t/m 2011, aan de hand van de in voormelde brieven van de SVB gegeven opgaven en de gepubliceerde belastingtabellen. Ook is in dat rapport een nadere berekening gemaakt van het netto-inkomen van [eiser] in de situatie met het ongeval over het jaar 2004, waarbij tevens de ongevallenuitkering is verwerkt. Deze berekening is evenmin door [eiser] betwist. Onder deze omstandigheden gaat het gerecht verder uit van de berekening van de netto-uitkeringen van ongevallengeld gedurende de periode van 2005 t/m 2011 en van het netto-inkomen in het jaar 2004 in het rapport van 29 januari 2019.
Conclusies ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen
3.9
Het bovenstaande leidt ertoe dat enerzijds sprake is van een would be inkomen, dat zich ontwikkelt, zoals overwogen onder overweging 2.5 en anderzijds van een ongevallengeld, zoals dat blijkt uit het rapport van 22 februari 2018, dat tot en met het jaar 2011 in ieder geval leidt tot een verlies aan verdienvermogen van Afl. 83.071,03. Of dit bedrag juist is, kan het gerecht op dit moment nog niet vaststellen. In het vonnis van 1 november 2017 is, zoals hierboven al is weergegeven, ervan uitgegaan dat vanaf 1 januari 2012 [eiser] met arbeid inkomen had kunnen verdienen, en dat dit ongeveer een bedrag van Afl. 2.200,- bruto per maand kan opleveren. Volgens het in deze procedure uitgebracht arbeidsdeskundige rapport van 6 juli 2017 moet [eiser] daartoe ook in staat worden geacht. Dat [eiser] een gesteld inkomen heeft van (slechts) circa Afl. 800,- wegens klusjes die hij doet voor zijn huisbaas is dus geen weergave van zijn werkelijke verdiencapaciteit.
3.1
Op verzoek van het gerecht hebben beide partijen een weergave gegeven van het netto inkomen dat verdiend had kunnen worden bij een bruto inkomen van Afl. 2.200,-. Volgens [eiser] is dit op jaarbasis (ongeveer) Afl. 23.700,- terwijl dit volgens de deskundige van Daltra iets lager ligt, namelijk (circa) Afl. 23.240,-. Gezien het feit dat op [eiser] een schadebeperkingsverplichting rust, moet het ervoor worden gehouden dat hij een dergelijk bedrag vanaf 1 januari 2012 had kunnen verdienen. Dit betekent dat [eiser] ongeveer 50% van zijn oorspronkelijke inkomen had kunnen verdienen.
3.11
Daarnaast heeft [eiser] nog een ongevallenuitkering van SVB. Dit bedrag is vanaf 2012 vrijwel constant op (circa) Afl. 16.150,- netto per jaar. Uit de Landsverordening ongevallenverzekering blijkt niet dat het uitkeringsrecht beïnvloed wordt door het al dan niet benutten van resterende arbeidscapaciteit. In die Landsverordening is immers een dergelijke omstandigheid niet opgenomen als één van de situaties waaronder het uitkeringsrecht wordt geweigerd of verloren gaat. In de memorie van toelichting is voorts opgenomen dat de uitkering wordt gedaan tot de dood van de uitkeringsgerechtigde (MvT op art. 7). Het al dan niet genieten van ander inkomen uit arbeid tast dus het recht niet aan. Het verschil in inkomen wordt dus deels overbrugd door het ongevallengeld. Dat neemt niet weg dat er toch nog een verschil blijft bestaan.
3.12
Nu moet worden vastgesteld dat de arbeidsvermogensschade ook doorloopt ná 1 januari 2012, is niet uitgesloten dat ook sprake is van pensioenschade. Het gerecht heeft dan ook behoefte aan nadere deskundige voorlichting in de vorm van een rekenkundig rapport. De uitgangspunten bij dit rapport zullen, op grond van het voorstaande zijn:
- het netto hypothetisch inkomensverloop, zoals dat blijkt uit het rapport van 22 januari 2018, geëxtrapoleerd voor de jaren vanaf 2012;
- het (fictieve) inkomen van Afl. 2.200,- bruto per maand vanaf 1 januari 2012;
- het doorlopende recht op de ongevallenuitkering van SVB.
3.13
Het gerecht is voornemens om als deskundige te benoemen mr. [naam deskundige], verbonden aan […] te Willemstad, Curaçao (Telephone: [nummer]; Mobile: [nummer]; Email: [emailadres].)
3.14
Aan de deskundige wordt de vraag voorgelegd om een berekening te maken van het verlies aan verdienvermogen en de (eventuele) pensioenschade op basis van de in dit vonnis genoemde uitgangspunten.
3.15
Voordat het gerecht over gaat tot benoeming van de deskundige kunnen partijen zich daarover uitlaten, alsmede suggesties doen voor aanvullende vragen.
3.16
Reeds nu wordt overwogen dat Daltra zal worden belast met de betaling van het voorschot voor de kosten van de deskundige, nu de inschakeling noodzakelijk is voor de vaststelling van de door [eiser] geleden schade.
3.17
De beslissing op de overige geschilpunten zal worden aangehouden.

4.DE UITSPRAAK

het gerecht:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 13 november 2019 voor gelijktijdige aktes aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.