ECLI:NL:OGEAA:2019:630

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201802741
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Sociale Verzekeringsbank inzake ziekengeld na arbeidsongeschiktheid door rugklachten

In deze zaak gaat het om een beroep van een werknemer, appellante, tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 30 juli 2018. De SVB had besloten dat appellante vanaf 18 juli 2018 geen recht meer had op ziekengeld in verband met arbeidsongeschiktheid door rugklachten, omdat zij voor dezelfde ziekteoorzaak al tot en met 11 oktober 2017 ziekengeld had ontvangen. Appellante was van mening dat zij recht had op een tegemoetkoming, zowel in 2015 als in 2018, en dat deze ten onrechte was geweigerd. Ze stelde dat ze op 9 oktober 2015 een bedrijfsongeval had gehad, wat haar rugklachten had veroorzaakt, en dat ze recht had op ongevallengeld.

De SVB voerde aan dat appellante op het moment van het ongeval niet als verzekerde bij hen was ingeschreven, en dat haar ziekengeld na twee jaar verviel. De zaak werd behandeld op 14 februari 2019, waarbij appellante en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de SVB. De beoordeling van de zaak richtte zich op de vraag of de latere ziekmelding van appellante dezelfde ziekteoorzaak betrof als de eerdere ziekmelding, en of zij recht had op ziekengeld.

Het College oordeelde dat de SVB terecht had geconcludeerd dat de latere ziekmelding dezelfde ziekteoorzaak betrof als de eerdere ziekmelding. Aangezien er meer dan twee jaar was verstreken sinds de eerste ziekmelding, had appellante geen recht meer op ziekengeld. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de beslissing van de SVB werd bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak van 12 september 2019
CVB nr. AUA201802741
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:
[Appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. de Sousa Croes,
tegen de beslissing d.d. 30 juli 2018 van de
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij beschikking van 30 juli 2018 heeft de bank besloten dat appellante vanaf 18 juli 2018 geen recht meer heeft op tegemoetkoming bij arbeidsongeschiktheid wegens rugpijn met uitstraling naar de benen door sacroiliitis/ bursitis, omdat appellante ter zake van deze zelfde ziekte tot en met 11 oktober 2017 recht had op tegemoetkoming.
1.2
Tegen de bestreden beslissing heeft appellante op 20 augustus 2018 beroep aangetekend.
1.3
Op 6 december 2018 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 14 februari 2019 van dit college behandeld, alwaar aanwezig waren appellante in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en namens de bank mevrouw B. Every, juridisch adviseur, drs. M. Schaad, verzekeringsarts, en drs. F. Pinedo, controlearts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.

2.DE BEOORDELING

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank en meent dat zij zowel in 2015 als in 2018 recht had op een tegemoetkoming, dat ten onrechte steeds is geweigerd. Volgens appellante is zij op 9 oktober 2015 op het werk gevallen waarbij zij schade heeft opgelopen aan haar rug. Zij had toen ongevallengeld moeten ontvangen, omdat sprake is van een bedrijfsongeval. Zij heeft nog steeds last van haar rug als gevolg van die val.
2.2
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat appellante onder ziektemeldingskaart 643006 is gecontroleerd en ziekengeld heeft ontvangen wegens rugpijn met uitstraling naar beide benen. Deze kaart is op 12 oktober 2017, na verloop van twee jaren, verstreken. Op 23 juli 2018 heeft de bank onderzoek verricht naar de claim van appellante, wegens rugpijn. Gebleken is dat het gaat om dezelfde ziekteoorzaak, als die in 2015 waarvoor appellante reeds tegemoetkoming heeft ontvangen. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de LvZv heeft zij geen recht meer op tegemoetkoming.
Wat betreft de stelling van appellante dat haar in oktober 2015 een bedrijfsongeval is overkomen en dat zij recht heeft op ongevallengeld, heeft de bank ter zitting aangevoerd dat appellante op 9 oktober 2015, ten tijde van de val op het werk, niet als verzekerde bij de bank was ingeschreven, zodat zij geen aanspraak maakt op tegemoetkoming op grond van de Landsverordening ongevallenverzekering. Zij is pas vanaf 12 oktober 2015 als verzekerde ingeschreven bij de bank en heeft zich op die dag arbeidsongeschikt gemeld. Vanaf 15 oktober 2015 tot en met 11 november 2016 heeft zij tegemoetkoming op grond van de LvZv ontvangen.
2.3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de LvZv, voor zover thans van belang, heeft de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op ziekengeld vanaf de vierde dag van de ziekmelding. Het recht op ziekengeld ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt na twee jaar.
2.4
In dit geval is niet in geschil dat appellante vanaf 12 oktober 2015 onder ziektemeldingskaart 643006 ziekengeld heeft ontvangen wegens verminderde belastbaarheid als gevolg van rugpijn met uitstraling naar beide benen (sarcoiliitis en bursitis). Bij uitspraak van dit College van 6 december 2018 (AUA201600549; ECLI:NL:OGEAA:2018:725) is het beroep van appellante tegen de beslissing van de bank om haar vanaf 11 november 2016 arbeidsgeschikt te verklaren, ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich op 18 juli 2018 wederom arbeidsongeschikt gemeld, wegens rugpijn (sacroiliitis en bursitis), en is toen onder ziektemeldingskaart 749073 gecontroleerd. Uit de door appellante overgelegde medische verklaringen van de orthopedisch chirurg, L. Soria MD, van 21 augustus 2017 en 18 juli 2018 blijkt dat bij appellante de diagnose “chronic right sacroiliitis and femur trochanteric bursitis” is gesteld, waarvoor de arts appellante vanaf 30 november 2016 behandelt.
2.5
Gelet op het bovenstaande is het College van oordeel dat de bank op goede gronden heeft geconcludeerd dat de latere ziekmelding (in juli 2018) dezelfde ziekteoorzaak betreft als die waarvoor appellante zich op 12 oktober 2015 voor het eerst ziek heeft gemeld, namelijk rugpijn met uitstraling beide benen wegens (chronische) sacroiliitis en bursitis. Aangezien na de eerste ziektemelding reeds twee jaar zijn verstreken, heeft appellante vanaf 12 oktober 2017 geen recht meer op tegemoetkoming in verband met deze ziekteoorzaak.
2.6
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bank op goede grond tot zijn beslissing is gekomen en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college:
- verklaart het beroepschrift van appellante ongegrond.
Aldus gegeven op 12 september 2019 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.