ECLI:NL:OGEAA:2019:447

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901541
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de verplichting tot levering van aandelen in een vennootschap na beëindiging van een partnerschap

In deze zaak, die op 12 juli 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderden de eisers, [eiseres 1] V.B.A. en [eiseres 2] V.B.A., dat de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] B.V., verplicht werden om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis alle noodzakelijke documenten te verstrekken en volledige medewerking te verlenen voor de levering van aandelen. De eisers stelden dat de gedaagden in gebreke bleven om aan hun verplichtingen te voldoen, ondanks dat de gedaagden geen recht hadden op opschorting van de levering van de aandelen vanwege niet-volledige betaling van hun vorderingen. De procedure omvatte een kort geding, waarbij de eisers een spoedeisend belang aanvoerden, omdat het onwenselijk was dat [gedaagde 2] nog aandeelhouder was terwijl [gedaagde 1] geen partner meer was.

De gedaagden voerden verweer en stelden dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de eisers al een jaar hadden gewacht met het indienen van de vordering. Het gerecht oordeelde dat de gedaagden niet bevoegd waren om hun verplichting tot levering van de aandelen op te schorten, omdat de vorderingen van de gedaagden nog niet volledig opeisbaar waren. Het gerecht wees de vorderingen van de eisers toe en legde de gedaagden een dwangsom op voor het geval zij niet aan de veroordeling voldeden. De kosten van de procedure werden aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 12 juli 2019
Behorend bij AUA201901541
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[EISERES 1] V.B.A.,
te Aruba,
2. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[EISERES 2] V.B.A.,
te Aruba,
gemachtigden: de advocaten mr. A.F. Kuster en mr. E.A.Th. Kuster,
hierna afzonderlijk te noemen [eiseres 1] respectievelijk [eiseres 2] en gezamenlijk: [eisers],
tegen:

1.[Gedaagde 1],

te Curaçao,
2. de vennootschap naar vreemd recht
[GEDAAGDE 2] B.V.,
te Curaçao,
gemachtigden: de advocaten mr. N.G Booi, mr. S.M. Altena en mr. K.D. Keizer,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] en gezamenlijk: [gedaagden]

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 10 mei 2019;
- de mondelinge behandeling van 14 juni 2019, op welke zitting de inhoudelijke behandeling op verzoek van [gedaagden] is aangehouden;
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2019, waar partijen aan de hand van een overgelegde pleitnota en onder verwijzing naar op voorhand toegezonden producties hun standpunten hebben bepleit.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiseres 1] en [eiseres 2] zijn samen de partners in een samenwerkingsverband (maatschap) welke tot 1 augustus 2018 handelde onder de naam [A]. Vanaf 1 augustus 2018 treedt dit samenwerkingsverband naar buiten onder de naam […]. Via haar vennootschap [gedaagde 2] houdt [gedaagde 1] sinds een aantal jaren aandelen in [eiseres 1] (tot 1 augustus 2018 genaamd [A] V.B.A) en in [eiseres 2] (tot 1 augustus 2018 genaamd [B] V.B.A) (met […] wordt hierna ook [A] bedoeld). De overige aandelen in [eiseres 1] en [eiseres 2] worden via hun persoonlijke vennootschappen gehouden door [partner 1], [partner 2] en [partner 3].
2.2 [
vennoot 1] B.V. en [vennoot 2] B.V. (hierna gezamenlijk: [vennoot 1]) zijn vennoten in een samenwerkingsverband (maatschap) die in Curaçao aan het handelsverkeer deelneemt. Via haar vennootschap [vennoot 3] B.V. (hierna: [vennoot 3]) houdt [gedaagde 1] sinds een aantal jaren aandelen in zowel [vennoot 1] B.V. en [vennoot 2] B.V. De overige aandelen in [vennoot 1] B.V. en [vennoot 2] B.V. worden via hun persoonlijke vennootschappen gehouden door [partner 1], [partner 2] en [partner 3].
2.3 [
gedaagde 1] heeft (via haar persoonlijke vennootschappen) voor de aandelen in [eisers] een bedrag van Afl. 125.000,00 betaald en voor de aandelen in [vennoot 1] een bedrag van Naf. 375.000,00. Deze deelname in het kapitaal van de vennootschappen wordt door partijen ook wel aangeduid als de Equity Account.
2.4 [
gedaagde 1] was als partner feitelijk werkzaam bij [vennoot 1]. Als partner in [eisers] en in [vennoot 1] had [gedaagde 1] recht op aandeel in de winsten van deze beide maatschappen. Het saldo uit hoofde van de rekening-courant die ieder der partners met de maatschappen had (onder meer in verband met niet uitgekeerde winstdelen), wordt door partijen ook wel aangeduid als de Personal Account.
2.5
De partners, hun persoonlijke vennootschappen en [eisers] hebben onder de benaming Shareholders Agreement een overeenkomst gesloten waarin de rechten en verplichtingen van de deelnemers in deze Arubaanse maatschap zijn neergelegd. In deze Shareholders Agreement (verzoekschrift, bijlage V), waarin [eiseres 1] B.V. wordt aangeduid als “the Company” is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“10.2 The equity contribution of a Principal (…) is to be recorded as equity contributed on behalf of the Equity Shareholder related to such Principal in the financial books of the Company for the account of the respective Equity Shareholder (“ Equity Accounts”).
10.3
All rights on (distributable) profits, are to be recorded as credit in the financial books of the Company for the account of the respective Principal (“Personal Accounts”),
(…)
6.18
In the event that the appointment of a Principal is terminated, Clause 18 (Obligation to Offer) becomes applicable with regard to the Shares of the Equity Shareholder that is related to such Principal and Clause 19 (Term and Termination) becomes applicable with regard to the termination of this Shareholders Agreement vis-a-vis such Equity Shareholder.
(…)
18.1
Upon termination of this Shareholders Agreement vis-à-vis an Equity Shareholder, in the events specified in clause (…) 6.18 (…), the Equity Shareholder or the legal entity or individual that has acquired the States of such Equity Shareholder (the“Offeror”) is required to offer the Shares the Offeror holds in the share capital of the Company (the“Offer Shares”), for sale to the Company.
18.2
Unless the Principal is entitled to the compensation as provided for in the Rules on Early Retirement, the consideration for the Offer Shares shall be as follows:
(a) payment of the surplus balance on the Personal Account of the Principal related to the Offeror either increased with its pro rata part in the surplus value or decreased with its pro rata part in the decreased value of the real property of the Company and/or Partnership;
(b) payment of the balance on the Equity Account related to such Offeror;
(…)
18.4
The payments as set forth in Clauses 18.2 (a) and 18.2(c) shall be made by the Company to the Offeror ultimately within six (6) months after termination of this Shareholders Agreement vis-à-vis the Offeror (the “ Ultimate Payment Date”). If the payments are made after the Ultimate Payment Date, the Company shall pay to the Offeror over the periode between the Ultimate Payment Date and the actual date of payment an interest amount based on a yearly interest rate as adopted by the Management Board.
(…)
18.6
The Offer Shares shall be transferred to the Company within eight (8) days following the termination of this Shareholders Agreement vis-à-vis the Offerer.
(…)
26.1
This Shareholders Agreement shall not be amended or supplemented unless the relevant documents are signed by all Parties.
26.2
This Shareholders Agreement, together with the provisions as laid down in the Articles of Association constitute the entire agreement of the Shareholders relating to their relationship as shareholders of the Company (…).”
2.6
Onder de benaming “Financial Regulations [...] Dutch Caribbean for the period July 1, 2017 until June 30, 2018” (verzoekschrift, bijlage VII; hierna: de Financial Regulations) is destijds een document opgesteld ten aanzien van de financiële rechten en plichten van de partners van [...] Dutch Caribbean. In artikel 2.4 van de Financial Regulations is bepaald:
“Retiring Partners are those Partners of whom the Accession Agreement has been terminated. A retiring Partner will receive the paid in capital and any balance on current account in 36 monthly installments after termination of the relevant Accession Agreement. (…)”
2.7
Per 1 juli 2018 heeft [gedaagde 1] haar partnerschap in [eisers] en [vennoot 1] opgezegd. Op 17 juli 2018 heeft zij haar aandelen in het kapitaal van [eisers] aangeboden. Op grond van de beëindiging van haar partnerschap heeft [gedaagde 1] recht op uitbetaling van haar Equity Accounts bij [eisers] en [vennoot 1] en heeft zij recht op uitbetaling van haar Personal Account. Na de opzegging van haar partnerschap zijn de volgende betalingen aan [gedaagde 1] gedaan (bijlage XII van [eisers]):
29-10-2018 Naf. 37.477,85;
31-12-2018 Naf. 98.909,39;
01-02-2019 Naf. 65.000,00;
28-02-2019 Naf. 65.000,00;
01-04-2019 Naf. 71.972,00;
30-04-2019 Naf. 71.972,00;
31-05-2019
Naf. 71.972,00 +
totaal Naf. 482.303,24.
[gedaagde 2] heeft geen bankrekening op Aruba. Alle betalingen zijn door [vennoot 1] gedaan op de bankrekening van [vennoot 3].
2.8
In de notulen van de vergadering van de directies van [eisers] en [vennoot 1] d.d. 28 mei 2019 (bijlage XII [eisers]) is onder meer het volgende opgenomen:
“ (…) Middels deze notulen wordt vastgelegd dat de betalingen aan [gedaagde 1]/[vennoot 3] N.V. eerst worden toegerekend aan de terugbetaling van het kapitaal van [gedaagde 2] B.V. van Afl. 125.000 in de Arubaanse maatschap. Het restant van de betalingen wordt toegerekend aan het kapitaal en rekening-courant van [vennoot 3] N.V. in de Curaçaose maatschap.”
2.9
Op 4 juni 2018 heeft [gedaagde 1] in een e-mail aan [persoon Z] en [persoon Y], onder meer, het volgende geschreven (verzoekschrift, bijlage VIII):
“For the record and as a reaction to the e-mail of […] I have included below the own e-mail of [persoon Y] regarding the draft financial regulation to remind you all that quote “everyone agreed to abide by the spirit of the document even if it had not been formally signed”.”
In de e-mail van [persoon Y], waarnaar [gedaagde 1] verwijst (verzoekschrift, bijlage VII), heeft [persoon Y] onder meer het volgende geschreven:
“(…) and my takeaway was that in any case everyone agreed to abide by the spirit of the document even if it had not been formally signed.”
2.1
In een e-mail van 17 februari 2018 had [partner 1] het volgende geschreven aan [persoon Y] (prod. 9 [gedaagden]):
“[persoon Y], this is not what we agreed. The Financial Regulations (“FR”) would enter into force after the forensic investigation and the decision of [...] Network based on the investigation. The applicability starts on a date after the end of the investigation. (…)”
En in een e-mail van 4 juni 2018 aan [gedaagde 1] schrijft [partner 3]:
“We all agree that the Financial Regulations will be signed and become applicable after the investigation of the [...] Network and decision of the [...] Network regarding the future of [...] DC. (…)”
2.11
In zijn vonnis in kort geding van 28 september 2018 in een procedure tussen enerzijds [gedaagde 1] en [vennoot 3] en anderzijds [vennoot 1] heeft het gerecht in eerste aanleg te Curaçao onder meer als volgt overwogen:
“4.5. Voorlopig oordelend wordt aannemelijk geacht dat de bodemrechter zal beslissen dat de FR werking hebben tussen partijen, ook al zijn ze wellicht niet officieel vastgesteld. In diverse e-mails waar partijen op wijzen wordt over bedoelde FR vermeld dat er overeenstemming bestaat dat men abide by the spirit of the document. Dit lijkt ook de praktijk te zijn geweest. (…)”
Op grond hiervan heeft het gerecht in eerste aanleg te Curaçao voorshands geoordeeld dat [vennoot 1] de vordering van [gedaagden] en van [vennoot 3] in 36 maandelijkse termijnen kan voldoen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eisers] vorderen dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
( i) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om binnen uiterlijk drie werkdagen na betekening van dit vonnis alle noodzakelijke documenten te verstrekken en volledige medewerking te verlenen om te bewerkstelligen dat uiterlijk binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de aandelen die [gedaagde 1] middels [gedaagde 2] houdt in [eisers] conform de Shareholders Agreement aan [eisers] worden geleverd;
(ii) bepaalt dat als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven om aan die veroordeling te voldoen, zij een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeuren ad Afl. 25.0000,00 per dag dan wel iedere gedeelte van een dag, met een maximum van Afl. 1.000.000,00;
(iii) bepaalt dat als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven te voldoen aan deze veroordeling, dit vonnis in de plaats kan treden van de daarvoor vereiste/benodigde medewerking van [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
(iv) een zodanige beslissing neemt als het gerecht in goede justitie vermeent te behoren;
( v) kosten rechtens.
3.2 [
eisers] leggen, samengevat, aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. In artikel 18.6 van de Shareholders Agreement is bepaald dat [gedaagden] wegens de beëindiging van haar partnership de aandelen die zij in [eisers] houdt binnen 8 dagen na de opzegging van de Shareholders Agreement moeten overgedragen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in verzuim ten aanzien van de nakoming van deze verplichting en kunnen tot nakoming van hun verplichtingen worden veroordeeld. De vorderingen zijn ingesteld tegen zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1], omdat [gedaagde 2] formeel de aandelen in [eisers] houdt en [gedaagde 1] (als bestuurder van [gedaagde 2]) de natuurlijke persoon is die de levering feitelijk moet bewerkstelligen. Aan [gedaagden] komt geen opschortingsrecht toe vanwege het feit dat nog niet het volledige bedrag van de Equity Accounts en van de Personal Account zou zijn voldaan. Ten eerste heeft [gedaagde 2] alleen een vordering op [eisers] uit hoofde van de Equity Account met [eisers], die op het moment van beëindiging van het partnerschap Afl. 125.000,00 bedroeg. Deze schuld is inmiddels afgelost, zodat er geen grond meer is voor opschorting. Ten tweede zijn partijen in de Financial Regulations overeengekomen dat [eisers] en [vennoot 1] de totale schuld in 36 maandelijkse termijnen kunnen voldoen, zodat die vorderingen nog niet (in zijn geheel) opeisbaar zijn. Weliswaar zijn de Financial Regulations nog niet door de partners ondertekend, maar onder meer uit e-mailcorrespondentie volgt dat partijen zouden handelen in de geest van die Financial Regulations. Aldus heeft ook het gerecht in eerste aanleg van Curaçao beslist. [eisers] hebben ook een (spoedeisend) belang bij de nakoming van die verplichting tot levering van de aandelen, omdat het onwenselijk is dat [gedaagde 2] nog aandeelhouder is en de daaraan verbonden bevoegdheden kan uitoefen, terwijl [gedaagde 1] geen partner meer is en feitelijk (als concurrent van [vennoot 1]) een eigen belastingadviespraktijk heeft geopend.
3.3 [
gedaagden] voeren hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van [eisers] in de proceskosten. Dit verweer luidt, samengevat, als volgt.
[eisers] hebben allereerst geen spoedeisend belang bij toewijzing van hun vordering. Zij hebben al een jaar gewacht met het indienen van onderhavige vordering en niet is duidelijk waarom er juist nu een spoedeisend belang is ontstaan. Voorts kleven er aan de opschorting van de levering van de aandelen geen nadelen voor [eisers]. De bestuurders van [eisers] zijn bevoegd om namens [eisers] te handelen en feitelijk zijn er in het afgelopen jaar geen aandeelhoudersvergaderingen geweest. [gedaagde 1] is niet een eigen belastingadviespraktijk begonnen, zodat er ook in dat opzicht geen sprake is van tegenstrijdige belangen.
[gedaagde 2] heeft, zo stellen [gedaagden] verder, een opschortingsrecht jegens [eisers] zolang niet alle vorderingen die door de beëindiging van het partnerschap zijn ontstaan, door [eisers] dan wel [vennoot 1] zijn voldaan, omdat [eisers] en [vennoot 1] een economische eenheid vormen. Dat die vorderingen nog niet opeisbaar zijn op grond van de Financial Regulations is onjuist. Omdat de Financial Regulations niet zijn ondertekend, kunnen zij op grond van artikel 26.1 van de Shareholders Agreement geen afbreuk doen aan de rechten en verplichtingen die uit de Shareholders Agreement voor partijen zijn ontstaan. Uit e-mails van de partners [partner 1] en [partner 3] blijkt dat tussen partijen niet was overeengekomen dat de Financial Regulations reeds voor de ondertekening door partijen tussen hen gelding zouden verkrijgen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eisers] bij hun vorderingen volgt uit de aard van de vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Het aandeelhouderschap van [gedaagde 2] (en indirect van [gedaagde 1]) was gebaseerd op het partnerschap van [gedaagde 1]. Nu [gedaagde 1] haar partnerschap per juli 2018 heeft beëindigd, hebben [eisers] er belang bij dat - conform de afspraken die zijn gemaakt in de Shareholders Agreement - de aandelen worden terug geleverd, zodat [gedaagden] niet langer de daaraan verbonden (stem)rechten kunnen uitoefenen. Dat er de afgelopen periode geen aandeelhoudersvergaderingen zijn geweest, doet aan dat belang en het spoedeisende karakter ervan, niet af.
4.2
In dit geschil draait het in de kern om de vraag of [gedaagden] hun verplichting tot levering van de aandelen aan [eisers] mogen opschorten zolang niet al hetgeen [gedaagden] en [vennoot 3] te vorderen hebben uit hoofde van zowel de Equity Accounts als de Personal Account met [eisers] en [vennoot 1] aan hen is voldaan. Overigens is tussen partijen in geschil wat de hoogte van de vordering is, maar tussen partijen staat op grond van het partijdebat wel vast dat uit hoofde van de Equity Account met [eisers] een bedrag van Afl. 125.000,00, uit hoofde van de Equity Account met [vennoot 1] een bedrag van NAf. 375.000,00 en uit hoofde van de Personal Account in ieder geval een bedrag van NAf. 1.541.573,00 (zie bijlage XII van [eisers]) verschuldigd is.
4.3. [
eisers] is van oordeel dat [gedaagde 2] op het moment dat [gedaagde 1] haar partnerschap beëindigde slechts een vordering had op [eiseres 1] B.V., te weten: uit hoofde van de Equity Account voor een bedrag van Afl. 125.000,00. [gedaagde 2] is niet bevoegd om de levering van de aandelen op te schorten vanwege vorderingen van [vennoot 3] op [vennoot 1] uit hoofde van de Equity Account en Personal Account tussen laatstgenoemde partijen. [gedaagden] stellen daarentegen dat [eisers] en [vennoot 1] een economische eenheid vormen. De verplichting tot betaling van de totale vordering van [gedaagde 1] (via [gedaagde 2] en [vennoot 3]) rust daarom op [eisers] en [vennoot 1]. Om die reden kunnen [gedaagden] de levering van de aandelen opschorten totdat de volledige vordering aan [gedaagde 1] is voldaan. Het gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
De opschortingsbevoegdheid in verband met vorderingen uit de Equity Accounts
4.4.
Op grond van artikel 10.2 van de Shareholders Agreement is de Equity Account de kapitaalstorting van [gedaagde 2] die op naam van [gedaagde 2] als aandeelhouder in de financiële administratie van the Company (dit is: [eiseres 1] B.V.) is geboekt. De vordering uit hoofde van de Equity Account is dus een vordering van [gedaagde 2] op [eiseres 1]. Daaruit volgt allereerst dat voorshands moet worden aangenomen dat [gedaagde 2] niet bevoegd is om haar verplichting tot levering van de aandelen jegens [eiseres 2] op te schorten, nu zij geen vordering op deze onderneming heeft. Verder is op geen enkele wijze gesteld of gebleken dat [gedaagde 2] een zelfstandig vorderingsrecht heeft uit hoofde van de Equity Account die (naar het gerecht aanneemt: op grond van een zelfstandige aandeelhoudersovereenkomst) bestaat tussen [vennoot 3] en [vennoot 1]. Om die reden is [gedaagde 2] naar het voorshandse oordeel van het gerecht evenmin bevoegd om haar verplichting tot levering van de aandelen jegens [eiseres 1] B.V. op te schorten wegens een vordering uit hoofde van de Equity Account die bestaat tussen [vennoot 3] en [vennoot 1].
4.5
De stelling van [gedaagde 1] dat er tussen de maatschappen op Aruba en de maatschappen op Curaçao een innige economische eenheid dan wel verwevenheid bestaat, zodat de totale vordering uit hoofde van de kapitaalstorting van [gedaagde 2] en [vennoot 3] als een eenheid moet worden beschouwd en afgewikkeld, waardoor [gedaagden] hun opschortingsrecht ook kunnen inroepen voor de opeisbare vordering uit hoofde van de kapitaalstorting van [vennoot 3] jegens [vennoot 1], kan niet worden gevolgd. De maatschappen op Curaçao en op Aruba zijn aangegaan door afzonderlijke (Curaçaose en Arubaanse) vennootschappen. Niet is gesteld of gebleken dat deze vennootschappen deel uitmaken van dezelfde groepsstructuur. Deelname in het kapitaal van de Curaçaose vennootschappen geschiedt door andere vennootschappen dan de deelname in het kapitaal van de Arubaanse vennootschappen. De Curaçaose en Arubaanse vennootschappen hebben ieder een eigen vermogen en maken ook ieder een eigen jaarrekening op. Dat de aandelen van de vennootschappen, die op hun beurt deelnemen in het kapitaal in [eisers], worden gehouden door dezelfde vier natuurlijke personen (de partners) als de aandelen van de vennootschappen die deelnemen in het kapitaal in [vennoot 1] en dat er ook overigens een grote mate van verwevenheid is tussen [eisers] en [vennoot 1] (zie pleitnota [gedaagden] onder 9) brengt op zich niet mee dat de [eisers] en [vennoot 1] ook juridisch kunnen worden vereenzelvigd en dat een kapitaalstorting van [vennoot 3] in [vennoot 1] mede op [eisers] een verplichting legt jegens [gedaagde 2] (om in te staan) voor de terugbetaling van dat kapitaal dan wel dat [gedaagden] hun verplichting tot levering van de aandelen kunnen opschorten wegens een opeisbare vordering van [vennoot 3] op [vennoot 1].
4.6
De slotsom van het voorgaande is dus dat, waar het de Equity Accounts betreft, [gedaagde 2] de levering van de aandelen slechts jegens [eiseres 1] B.V. kan opschorten en uitsluitend in verband met haar vordering op [eiseres 1] B.V. tot betaling van het saldo van de Equity Account. Dit laatste kan alleen indien aan alle (overige) vereisten voor een beroep op opschorting is voldaan. Daarop zal het gerecht ingaan in de nummers 4.9. e.v.
De opschortingsbevoegdheid in verband met vorderingen uit de Personal Account
4.7
Ten aanzien van de Personal Account volgt uit artikel 10.3 van de Shareholders Agreement dat het aandeel in de winst in de financiële administratie van [eiseres 1] op naam van [gedaagde 1] behoort te worden gecrediteerd. Feitelijk, zo staat tussen partijen vast, is het winstaandeel van [gedaagde 1] geheel opgenomen in de financiële administratie van [vennoot 1]. Volgens [eisers] is het bestendige praktijk dat de Personal Accounts van de Curaçaose partners geheel in de boeken van de Curaçaose maatschap worden opgenomen en die van de Arubaanse partners in de Arubaanse maatschap. Daaruit volgt dat [gedaagde 1] slechts een vordering heeft op [vennoot 1]. [gedaagden] hebben dit gemotiveerd betwist, onder andere door een beroep te doen op de economische eenheid van de maatschappen (zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven), maar ook door te stellen dat zij nimmer haar goedkeuring heeft verleend aan de jaarrekeningen over de afgelopen jaren waarin haar Personal Account geheel en uitsluitend in de administratie van [vennoot 1] was verwerkt en niet in die van [eisers]. Het gerecht begrijpt dit verweer aldus dat [gedaagden] hun rechten uit hoofde van de Personal Account met [eisers] nimmer hebben prijsgegeven.
4.8
Of de rechtsverhouding tussen partijen al dan niet meebrengt of [gedaagden] de levering van de aandelen kunnen opschorten zolang het aandeel in de winst van [eisers] en [vennoot 1] - en zoals geadministreerd in de Personal Account van [gedaagde 1] in de boekhouding van [vennoot 1] - niet geheel is voldaan, kan naar het oordeel van het gerecht in het midden blijven. Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [gedaagden] hun vorderingsrecht uit hoofde van de Personal Account kunnen inroepen tegen [eiseres 1], geldt ten aanzien van de bevoegdheid tot opschorting in verband met die vordering uit hoofde van de Personal Account het volgende. Navolgende overwegingen gelden eveneens voor de vraag of een beroep kan worden gedaan op opschorting in verband met de vordering uit hoofde van de Equity Account op [eiseres 1].
Ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de vereisten voor een opschorting in verband met de vordering uit hoofde van de Equity Account met [eiseres 1] B.V. en uit hoofde van de Personal Account
a) Uit de redelijkheid en billijkheid vloeit voor dat geen betaling ineens kan worden gevorderd
4.9
In artikel 18.4 van de Shareholders Agreement - op welke bepaling door partijen geen beroep is gedaan - is bepaald dat de betalingen die verschuldigd zijn uit hoofde van de Personal Account door de maatschap uiterlijk zes maanden na de opzegging van de Shareholders Agreement aan de vertrekkend partner moeten worden gedaan. Indien er later wordt betaald, is er rente over de openstaande som verschuldigd. Ten aanzien van de betaling van hetgeen verschuldigd is uit hoofde van de Equity Account is in de Shareholders Agreement geen termijn opgenomen. Dat betekent naar het voorshands oordeel van het gerecht dat deze vordering op grond van de Shareholders Agreement onmiddellijk opeisbaar is. Met betrekking tot de levering van de aandelen door de vertrekkend partner is in artikel 18.6 van de Shareholders Agreement bepaald dat deze binnen acht dagen na beëindiging van de Shareholders Agreement moeten worden geleverd.
4.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [partner 1] gesteld dat [eisers] dan wel [vennoot 1] niet in staat zijn om in één keer het gehele bedrag uit te betalen dat uit hoofde van de Equity Account en de Personal Account aan [gedaagden] verschuldigd is en dat door een dergelijke betaling ineens de bedrijfsvoering zou worden geschaad. Dit is door [gedaagden] niet betwist, zodat het gerecht dit als vaststaand aanneemt. Partijen hebben in zoverre voorzien in de onmogelijkheid om aan een uitredend partner ineens diens volledige vorderingen uit hoofde van de Equity en Personal Account te voldoen, door in artikel 18.4 van de Shareholders Agreement te bepalen dat de vordering uit hoofde van de Personal Account pas na zes maanden opeisbaar is en dat daarna rente over de uitstaande vordering is verschuldigd. In artikel 2.4 van de Financial Regulations zijn partijen, in afwijking van de Shareholders Agreement, een nog ruimere aflossingsregeling ten behoeve van [eisers] en [vennoot 1] overeengekomen, door te bepalen dat de betreffende vorderingen door [eisers] en [vennoot 1] kunnen worden voldaan in 36 maandelijkse termijnen. Van de zijde van [gedaagden] is terecht gesteld dat de ondertekening van de Financial Regulations nog niet door de partners is geschied, zodat artikel 26.1 van de Shareholders Agreement in beginsel in de weg staat aan een toepassing ervan. Van de zijde van [gedaagden] is echter niet gesteld dat over de inhoud van de Financial Regulations (nog) geen overeenstemming zou bestaan tussen partijen. Het gerecht neemt dan ook voorshands aan dat die overeenstemming er wel was en dat om andere redenen (zoals genoemd in de e-mailcorrespondentie) de Financial Regulations nog niet waren ondertekend. Uit de inhoud van artikel 2.4 van de Financial Regulations blijkt dat er tussen de partners kennelijk overeenstemming bestond over het feit dat aan [eisers] en [vennoot 1] de mogelijkheid moet worden geboden om de betaling van vorderingen van vertrekkende partners uit hoofde van de Equity- en de Personal Account over een langere periode te spreiden. Het gerecht begrijpt dat dit samenhangt met het feit, zoals hiervoor is overwogen, dat de liquiditeiten van [eisers] en [vennoot 1] een betaling van de gehele vordering ineens (of in een korte periode van zes maanden) niet toestaan. Tussen partijen staat verder vast dat met eerdere vertrekkende partners in het verleden betalingsafspraken zijn gemaakt die (ten gunste van [eisers] dan wel [vennoot 1]) afweken van de termijn in de Shareholders Agreement. [gedaagden] hebben in dit verband onbetwist gesteld dat het een keer ging om betaling in 12 maandelijkse termijnen en een keer om betaling in 18 maandelijkse termijnen.
4.11
Uit artikel 6:248 BW volgt dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Tussen partijen staat vast dat [eisers] en [vennoot 1] niet in staat zijn om ineens de aanzienlijke vordering ten gevolge van het vertrek van [gedaagde 1] als partner te voldoen, althans niet zonder dat daardoor de bedrijfsvoering van de met hun verbonden ondernemingen in gevaar komt. Om die reden zijn tussen de partners in beginsel afspraken gemaakt in de Financial Regulations om de betaling van hetgeen uit hoofde van de Equity- en Personal Account aan een uittredende partner verschuldigd is, te spreiden over 36 maanden. Feitelijk hebben de thans zittende partners en [gedaagde 1] in het recente verleden met vertrekkende partners, in afwijking van de Shareholders Agreement, betaling in termijnen afgesproken. Naar het voorshandse oordeel van het gerecht brengen de hier genoemde omstandigheden mee dat uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid volgt dat [eisers] en [vennoot 1] de schuld uit hoofde van de Equity en Personal Account in termijnen kunnen voldoen en dat [gedaagden] er dus niet op grond van de Shareholders Agreement aanspraak op kunnen maken dat de vorderingen ineens volledig worden voldaan. Uit de redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat partijen hierover, met inachtneming van de hoogte van de vorderingen van [gedaagden], de liquiditeiten van [eisers] en [vennoot 1], de continuïteit van de bedrijfsvoering en de belangen die [gedaagde 1] heeft bij een zo snel mogelijke betaling, betalingsafspraken maken.
4.12
Het gerecht is voorshands van oordeel dat [gedaagden] niet bevoegd zijn om in afwachting van de volledige betaling van hun vorderingen, hun verplichting tot levering van de aandelen op te schorten. Opschorting als pressiemiddel om nakoming van een verbintenis af te dwingen, is slechts mogelijk indien die verbintenis opeisbaar is (artikel 6:52 lid 1 BW). Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt (i) dat thans nog niet de gehele vordering opeisbaar is, dat (ii) tussen partijen nog niet is afgesproken in welke termijnen de totale schuld zal worden afgelost (en welk deel thans dus wel opeisbaar is), terwijl (iii) tussen partijen vaststaat dat er sedert december 2018 maandelijks betalingen door [vennoot 1] aan [gedaagden] en [vennoot 3] worden voldaan ter aflossing van de schuld. Voorshands is derhalve onvoldoende aannemelijk geworden dat - gezien de betalingen die reeds zijn verricht - [gedaagde 2] een opeisbare vordering heeft uit hoofde van de Equity Account respectievelijk de Personal Account.
b) Ook indien uit de redelijkheid en billijkheid niet zou volgen dat de schuld in termijnen mag worden betaald, kan het opschortingsrecht niet worden ingeroepen
4.13
Aanvullend op het voorgaande overweegt het gerecht dat, ook indien er veronder-stellenderwijs met [gedaagden] vanuit wordt gegaan dat de verplichtingen van [eisers] en [vennoot 1] geheel worden bepaald door de inhoud van de Shareholders Agreement (en de redelijkheid en billijkheid er niet aan in de weg staan dat [gedaagde 2] betaling ineens vordert van de openstaande schuld), [gedaagden] dan evenmin bevoegd zijn om hun verplichting tot levering van de aandelen op te schorten. Daartoe geldt het volgende.
4.14
In artikel 18.6 van de Shareholders Agreement is uitdrukkelijk overeengekomen dat overdracht van de aandelen binnen acht dagen na de beëindiging van de Shareholders Agreement moet plaatsvinden. In de Shareholders Agreement zelf is voorzien dat betalingen uit hoofde van de Personal Account door [eisers] gedaan kunnen worden tot zes maanden na de beëindiging van de Shareholders Agreement. Uit het samenspel van deze bepalingen volgt dus dat [gedaagden] gehouden was tot levering van de aandelen voordat zij betaling van het saldo van de Personal Account kon afdwingen. Waar het deze verbintenis betreft, was [gedaagde 2] gehouden om als eerste te presteren. Zij is om die reden op grond van de contractuele verhouding tussen partijen niet bevoegd om haar verplichting tot levering van de aandelen op te schorten totdat [eisers] en [vennoot 1] aan hun betalingsverplichting uit hoofde van de Personal Account hebben voldaan. Een eventueel later intredend verzuim van de zijde van [eisers] in de nakoming van haar verplichting tot betaling van het saldo van de Personal Account, doet niet alsnog een bevoegdheid ontstaan bij [gedaagden] om de levering van de aandelen op te schorten.
4.15
De vordering tot terugbetaling van het saldo van de Equity Account ad NAf. 375.000,00, is een vordering van [vennoot 3] op [vennoot 1]. [gedaagde 2] is dan ook niet bevoegd om haar verplichting tot levering van haar aandelen aan [eisers] op te schorten totdat [vennoot 1] haar verplichting tot betaling van het saldo van de Equity Account aan [vennoot 3] heeft voldaan. Het gerecht verwijst hiervoor naar hetgeen hiervoor in de nummers 4.4 tot en met 4.6 is overwogen.
4.16
De vordering van [gedaagde 2] op [eisers] ad Afl. 125.000,00 uit hoofde van de Equity Account is op grond van de Shareholders Agreement (en nu partijen daaromtrent niets anders hebben gesteld) onmiddellijk opeisbaar. [eisers] hebben gesteld dat die vordering is voldaan door de betalingen van Naf. 37.477,85 op 29 oktober 2018 en van
Naf. 98.909,39 op 31 december 2018, omdat in de directievergadering van 28 mei 2019 van [eisers] en van [vennoot 1] is besloten om die twee betalingen toe te rekenen aan de verplichting tot terugbetaling van het kapitaal ad Afl. 125.000,00 aan [gedaagde 2]. [gedaagden] hebben betwist dat [eisers] en [vennoot 1] bevoegd waren om deze betaling achteraf op deze wijze toe te rekenen aan een openstaande schuld.
4.17
In deze betwisting kunnen [gedaagden] niet worden gevolgd. Indien een schuldeiser een deelbetaling aanvaardt en deze betaling dus niet weigert op grond van artikel 6:29 BW, terwijl de schuldenaar zich niet op dat moment op de in artikel 6:43 lid 1 BW aangegeven wijze uitlaat, dan kan de schuldeiser zich er achteraf niet over beklagen dat met toepassing van artikel 6:43 lid 1 BW de betaling wordt gerekend te zijn gedaan ter voldoening van de schuld ten aanzien van welke de schuldenaar op het moment van betaling het meeste belang had om deze te voldoen (HR 20 maart 1964, NJ 1964/461). Indien er met [gedaagden] vanuit wordt gegaan dat [gedaagde 2] bevoegd is haar verplichting tot levering van de aandelen (ondanks de in de overeenkomst uitdrukkelijk opgenomen leveringstermijn van acht dagen) op te schorten totdat haar opeisbare verplichting tot betaling van het saldo van de Equity Account door [eisers] is voldaan, dan hadden [eisers] er ten tijde van het doen van de betalingen op 29 oktober 2018 en op 31 december 2018 het meeste belang bij dat die betalingen werden toegerekend aan deze opeisbare verplichting. Op die wijze wordt immers voorkomen dat nog langer een beroep kon worden gedaan door [gedaagde 2] op haar opschortingsrecht. Nu aldus de vordering uit hoofde van de Equity Account is voldaan, kunnen [gedaagden] niet langer op die grond hun opschortingsrecht inroepen.
Conclusie
4.18
De slotsom van het voorgaande is dan ook dat het beroep van [gedaagden] op het opschortingsrecht wordt verworpen. Nu uit de Shareholders Agreement volgt dat [gedaagde 2] gehouden is om de aandelen aan [eisers] terug te leveren, zal het gerecht de vordering om [gedaagden] te veroordelen om volledige medewerking te verlenen aan de levering van de aandelen toewijzen op de wijze als hierna vermeld. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen als hierna vermeld.
De vordering om te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de vereiste/ benodigde medewerking van [gedaagden] zal worden afgewezen, nu met deze vordering onvoldoende concreet wordt gemaakt voor welke (rechts)handelingen dit vonnis in de plaats dient te treden en nu het belang bij deze vordering door de toewijzing van de hiervoor genoemde vorderingen is komen te ontbreken.
4.19 [
gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van [eisers] worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, op Afl. 474,88 aan explootkosten en op Afl. 2.500,00 aan salaris van gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om volledige medewerking te verlenen, waaronder het verstrekken van eventueel noodzakelijke documenten, om te bewerkstelligen dat uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de aandelen die [gedaagde 2] houdt in [eiseres 1] V.B.A. en [eiseres 2] V.B.A. conform de Shareholders Agreement aan [eiseres 1] V.B.A. en [eiseres 2] V.B.A. worden geleverd;
5.2
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van een dwangsom van Afl. 25.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoen en maximeert de te verbeuren dwangsommen tot een bedrag van Afl. 500.000,00;
5.3
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van [eisers] worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, op Afl. 474,88 aan explootkosten en op Afl. 2.500,00 aan salaris van gemachtigde;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 12 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.