ECLI:NL:OGEAA:2019:417

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
AUA201803117
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volgorde van verliesverrekening bij bedrijven met tax-holidaybesluit

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een beroep van X N.V. tegen de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen winstbelasting voor de jaren 2011 en 2012, opgelegd op respectievelijk Afl. 1.822.212 en Afl. 2.030.252. De Inspecteur heeft de aanslag voor 2011 verminderd, maar het bezwaar voor 2012 afgewezen. Belanghebbende heeft beroep ingesteld, waarbij de zitting op 21 maart 2019 heeft plaatsgevonden. De kern van het geschil betreft de vraag of de negatieve resultaten uit de tax-holiday periode verrekend moeten worden met de positieve resultaten uit deze periode en of beperkt verrekenbare verliezen eerder verrekend kunnen worden dan onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen. Het Gerecht oordeelt dat de aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld en dat de verliesverrekening volgens de geldende wetgeving moet plaatsvinden. De conclusie is dat het beroep ongegrond is verklaard, zonder aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 10 juli 2019
BBZ nr. AUA201803117
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X N.V.,gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 maart 2017 en 30 juni 2017 voor de jaren 2011 en 2012 navorderingsaanslagen winstbelasting opgelegd van Afl. 1.822.212 (2011) en Afl. 2.030.252 (2012). Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd van Afl. 805 (2011) en Afl. 884 (2012).
1.2
Daartegen heeft belanghebbende op 3 mei 2017 (2011) en 17 juli 2017 (2012) bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 31 oktober 2018 (2011) en 16 augustus 2018 (2012) uitspraken op bezwaar gedaan. De aanslag voor het jaar 2011 is door de Inspecteur verminderd naar een bedrag van Afl. 902.188. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 is afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 4 december 2018 (2011) en 3 oktober 2018 (2012) in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 29 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 8 maart 2019 op het verweerschrift gereageerd.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A, B MSc en C van het kantoor Y. Ook waren namens belanghebbende aanwezig D LL.M en E LL.M. Namens de Inspecteur is verschenen drs. F. Partijen hebben pleitnota’s voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is bij landsbesluit van 8 november 1993 voor het beheren en exploiteren van een hotelonderneming aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw (hierna: LBIH). In voormelde landsbesluit is bepaald dat aan belanghebbende voor de duur van tien jaar vrijstelling (hierna: tax-holiday) wordt verleend van grond-, gebruiks- en winstbelasting en voor de duur van elf jaar vrijstelling van invoerrechten op materialen en goederen ten behoeve van de bouw en eerste inrichting.
2.2
Belanghebbende heeft over de jaren 1991 tot en met 2012 de volgende bedragen aan resultaat (voor verliesverrekening) behaald:
Jaar
Belastbare winst (Afl.)
Jaar
Belastbare winst (Afl.)
1991
-/-6.937.417
2002
747.397
1992
-/-5.396.535
2003
1.147.037
1993
-/-5.690.397
2004
6.596.080
1994
-/-5.503.244
2005
4.162.153
1995
271.437
2006
-/-11.295.184
1996
505.104
2007
7.233.335
1997
60.282
2008
1.507.138
1998
1.209.168
2009
1.596.438
1999
2.565.091
2010
1.674.291
2000
-/-1.204.462
2011
6.565.412
2001
2.325.806
2012
7.314.113
2.3
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2011 en 2012 aangiftebiljetten uitgereikt. Wegens het uitblijven van de aangiften heeft de Inspecteur op 31 januari 2015 (2011) en 31 maart 2015 (2012) ambtshalve aanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft hierna op 22 april 2016 (2011) en 31 maart 2017 (2012) voor de onderhavige jaren aangifte gedaan.
2.4
In de aangifte winstbelasting voor het jaar 2011 heeft belanghebbende een te compenseren verlies aangegeven van Afl. 6.565.412. Daarbij is vermeld dat het verlies betreft van ‘voorgaande jaren’. In de aangifte voor het jaar 2012 is een bedrag van Afl. 3.593.496 aan te compenseren verlies (van 1994) aangegeven.
2.5
De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen overeenkomstig de aangiften opgelegd maar heeft daarbij geen rekening gehouden met de aangegeven bedragen aan te compenseren verlies. De belastbare winst voor het jaar 2011 is vastgesteld op Afl. 6.565.412 en voor het jaar 2012 op Afl. 7.314.113. De belastbare winst voor het jaar 2011 is in de bezwaarfase vastgesteld op een bedrag van Afl. 3.343.300.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het om de volgende vragen:
(i) moeten de negatieve resultaten uit de tax-holiday periode met de positieve resultaten uit deze periode worden verrekend?
(ii) kunnen de beperkt verrekenbare verliezen eerder verrekend worden dan de onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen uit de eerste vier jaren?
3.2
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in de tegenovergestelde zin.
De verzuimboetes zijn niet in geschil.
3.3.1
Ter staving van haar standpunt dat de tax-holiday verliezen niet moeten worden verrekend met winsten die zijn genoten gedurende deze periode voert belanghebbende – samengevat – aan dat de verliesverrekening tijdens de tax-holiday periode in strijd is met de doel en strekking van de LBIH, dat sprake is van een objectvrijstelling en dat verliesverrekening daarom niet aan de orde is en dat de verliesverrekeningsregels van artikel 10 LWB gedurende de tax-holiday periode niet van toepassing zijn. Ook zoekt belanghebbende - met een beroep op het concordantiebeginsel - aansluiting bij de werking verliesverrekening en de deelnemingsvrijstelling in andere delen van het Koninkrijk en concludeert dat binnen het gehele Koninkrijk het niet juist wordt geacht om objectief vrijgestelde winstbestanddelen te verrekenen met verliezen.
3.3.2
Ter staving van haar standpunt dat de beperkt verrekenbare verliezen eerder verrekend moeten worden dan de aanloopverliezen zoekt belanghebbende – wederom met een beroep op het concordantiebeginsel - aansluiting bij de wetgeving in Nederland, te weten artikel 20 lid 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting (hierna: Wet Vpb) zoals die na de wijziging in het jaar 1984 is komen te luiden. Daarbij is bepaald dat eerst gewone verliezen moeten worden verrekend en daarna de onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen.
3.4
De Inspecteur stelt dat gedurende de tax-holiday periode wel verliesverrekening mogelijk is. Voorts volgt, aldus de Inspecteur, uit de wettelijke bepaling dat ook voor de aanloopverliezen geldt dat eerst de oudste verliezen voor verrekening in aanmerking komen.
3.5
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en primair tot vermindering van de belastbare winst voor de jaren 2011 en 2012 tot respectievelijk nihil en Afl. 2.516.155, subsidiair tot nihil (2011) en Afl. 7.314.113 (2012) en meer subsidiair tot Afl. 2.138.930 (2011) en Afl. 7.314.113 (2012). De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Artikel 2 van de LBIH luidt – voor zover van belang – als volgt:
1.Bij deze landsverordening en met inachtneming van de bepalingen daarvan wordt vrijstelling verleend van:
(…)
c. de winstbelasting op de voet van artikel 15, tweede lid, van de Landsverordening winstbelasting (AB 1988 no. GT 47), met dien verstande dat ter zake van winstbelasting een verminderd tarief als bedoeld in het vijfde lid van genoemd artikel, wordt geheven, welk tarief met inbegrip van opcenten twee procent over de gerealiseerde winst bedraagt.
4.1.1
Artikel 12 van de LBIH luidt als volgt:
De vrijstelling van winstbelasting op de wijze bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt toegepast op de winst, door een naamloze vennootschap met een bedrijf behaald in het boekjaar waarin de bedrijfsinrichting in gebruik gesteld is, en ten hoogste de tien daarop volgende boekjaren.
4.1.2
Artikel 15, lid 5 van de Landsverordening winstbelasting 1988 no. GT 47 (LWB) luidt - voor zover van belang - als volgt:
(…)
5. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt over de winst van naamloze vennootschappen welke voldoen aan de in de Landsverordening bevordering en hotelbouw (…) gestelde bepalingen en voorwaarden, een belasting geheven naar een verminderd tarief en voor de duur van een bepaalde periode welke bij die landsverordeningen vastgesteld worden.
4.2
Belanghebbendes stelling dat zij op basis van de LBIH vrijstelling van winstbelasting geniet, en dat gedurende de tax-holiday periode de verliesverrekeningsbepaling (artikel 10 LWB) daarom niet van toepassing is, vindt geen steun in het recht. Bij de heffing van belasting is van belang hetgeen bij of krachtens de heffingswet - in dit geval de LWB – is bepaald (vgl. RvBB uitspraken van 25 april 1997 en 28 april 1997, ECLI:NL:ORBBNAA:1997:BU5622 en ECLI:NL:ORBBNAA:1997:BU5561). Ook gedurende de tax-holiday periode geldt dat de winst bepaald moet worden met inachtneming van artikel 4 tot en met 7 van de LWB en dat de verliesverrekening plaats moet vinden op basis van artikel 10 LWB. De vastgestelde winst wordt ingevolge artikel 15, lid 5 van de LWB (zie hierna) belast naar een tarief van 0%.
4.3
Belanghebbende is bij landsbesluit aangemerkt als een bedrijf in de zin van de LBIH. Dit betekent onder andere dat voor de door belanghebbende gerealiseerde winsten ingevolge artikel 2, lid 1, onder c LBIH een verminderd tarief van winstbelasting geldt. Anders dan belanghebbende betoogt behelst de tax-holiday geen objectvrijstelling. De door belanghebbende behaalde resultaten met de exploitatie van een hotelonderneming zijn wel onderworpen aan de heffing van winstbelasting doch zijn belast naar een tarief van 0%. Bij de Invoeringsverordening Landsverordening dividendbelasting en imputatiebetaling (AB 2002 no.124) is het tarief van 2% in artikel 2, onderdeel c van de LBIH gewijzigd naar 0% en wel met terugwerkende kracht tot en met januari 1986 (artikel VIII, lid 1 en XI, lid 1 van de Invoeringsverordening). Ook is daarbij de LBIH ingetrokken (artikel VIII, lid 2 van de Invoeringsverordening) en is bepaald (artikel X van de Invoeringsverordening) dat voor ondernemingen die op 1 januari 2003 in het bezit zijn van een tax-holiday besluit, de op 31 december 2002 geldende bepalingen van de LBIH, artikel 10, lid 2 en artikel 15, lid 5 van de LWB van kracht blijven voor de duur dat de tax-holiday aan de onderneming is toegekend.
4.4
Over de volgorde van de verliesverrekening overweegt het Gerecht als volgt.
Artikel 10, lid 1 van de LWB bepaalt dat wanneer bij toepassing der regelen omtrent de bepaling der winst over enig jaar verlies wordt becijferd, dit in mindering komt van de winst over de volgende vijf jaren te beginnen bij het eerste dier jaren.
In de memorie van toelichting (zittingsjaar 1939 -1940-39 No.3) is op pagina 12 over de verliesverrekening – indertijd was er sprake van een verliesverrekening van twee jaar - het volgende vermeld:
“Dit artikel opent de mogelijkheid om de winst over het jaar der heffing te compenseren met verliezen van vroegere jaren. Die compensatie is beperkt tot het verlies, dat in de twee voorafgaande jaren is geleden. Zij moet geschieden met inachtneming van de volgorde door het artikel aangegeven. Is over enig jaar een verlies geleden van 4x en over de volgende drie jaren een winst behaald van achtereenvolgens x, 2x en 3x, dan vindt tweemaal compensatie plaats, eerst x, daarna 2x, terwijl over het derde jaar een aanslag wordt vastgesteld berekend naar een winst van 3x.
Is over beide aan het jaar der heffing onmiddellijk voorafgaande jaren een verlies geleden, dan moet het verlies van elk dier jaren afzonderlijk worden beschouwd.
Het verlies over het eerste jaar dier jaren komt voor compensatie in de eerste plaats in aanmerking, zoodat indien het in beide jaren tezamen geleden verlies de winst in het heffingsjaar behaald, overtreft, het verlies in het tweede jaar geleden nog geheel of gedeeltelijk voor compensatie in het volgend heffingsjaar in aanmerking komt. (…)”
4.5
Voorgaande toelichting betekent dat wanneer men gedurende meerdere jaren verlies heeft geleden, het oudste verlies het eerst voor verrekening in aanmerking komt. Voor de aanloopverliezen geldt niet de beperking van de vijf-jaar voorwaartse verrekening. Artikel 10, lid 2 van de LWB luidt als volgt:
“Onverminderd het bepaalde in het eerste lid komen, wanneer bij toepassing van de regelen omtrent de bepaling van de winst over enig boekjaar van een onderneming welke aan de in de Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw gestelde voorwaarden voldoet, een verlies wordt becijferd, verliezen gemaakt in de eerste vier jaren na de inbedrijfstelling van die onderneming, in mindering van de winst, te beginnen bij het eerste jaar waarin winst wordt gemaakt.”
4.6
Uit de tekst van de wet in combinatie met de hiervoor vermelde toelichting op artikel 10, lid 1 LWB volgt naar het oordeel van het Gerecht dat de regel dat het oudste verlies eerst voor verrekening komt, onverkort geldt voor aanloopverliezen. De memorie van toelichting op artikel 10, lid 2 LWB (zittingsjaar 1985-1986 No.3) biedt geen aanknopingspunten voor een andere uitleg. Gelet op de tekst van de wet is er geen ruimte om voor uitleg van artikel 10, lid 2 LWB, aansluiting te zoeken bij artikel 20, lid 4 van de Wet Vpb. Het Gerecht merkt hierbij op dat met de wijziging (in 1984) van artikel 20, lid 4 van de Wet Vpb - waarbij is geregeld dat bij samenloop van beperkt verrekenbare verliezen en onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen voorrang wordt gegeven aan de beperkt verrekenbare verliezen - de regel dat het oudste verlies voorgaat, terzijde is gesteld.
4.7
Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het concordantiebeginsel overweegt het Gerecht dat dit beginsel is opgenomen in artikel 39 van het Statuut. Anders dan belanghebbende stelt is – wat er verder zij van de door belanghebbende voor zijn stelling aangevoerde gronden – artikel 39 van het Statuut niet van toepassing op de onderhavige belastingwetgeving (vgl. GHvJ uitspraak van 16 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:57).
4.8
Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, leidt het Gerecht niet tot een andere conclusie.
Slotsom
Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300