ECLI:NL:OGEAA:2019:288

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
628 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 16-jarige verdachte voor medeplegen van doodslag en poging tot doodslag met vuurwapenbezit in Aruba

In deze Arubaanse strafzaak is een 16-jarige verdachte veroordeeld voor het medeplegen van doodslag, poging tot doodslag van drie slachtoffers en vuurwapenbezit. De uitspraak vond plaats op 12 april 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van [slachtoffer 1] en het proberen te doden van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 18 augustus 2018. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen marihuanakruiden. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Het Gerecht oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade had gehandeld, waardoor hij werd vrijgesproken van moord. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan medeplegen van doodslag en poging tot doodslag, en kreeg een jeugddetentie van vier jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd ook verplicht zich te houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief eventuele behandeling voor verslaving en emotie-regulatie.

Uitspraak

Parketnummer: P-2018/08672
Zaaknummer: 628 van 2019
Uitspraak: 12 april 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in Aruba, [woonadres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. Y. Pronk, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen marihuanakruiden;
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de door haar aan het Gerecht en het openbaar ministerie overgelegde pleitnota, het woord tot verdediging gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:
1. dat hij op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 2:262 jo artikel 1:123, althans artikel 2:259 jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben hij/zij toen aldaar opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, bij en/of tot het plegen van voormeld misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een pistool, in elk geval een vuurwapen, aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] te verschaffen/geven/overhandigen;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba openlijk op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op de Avenida Alo Tromp, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het met een pistool, in elk geval een vuurwapen, afvuren van een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1];
2. dat hij op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft afgevuurd, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:262 jo artikel 1:119 jo artikel 1:123, althans artikel 2:259 jo artikel 1:119 jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of {slachtoffer 5] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft/hebben afgevuurd, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, bij en/of tot het plegen van voormeld misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een pistool, in elk geval een vuurwapen, aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] te verschaffen/geven/overhandigen;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba openlijk op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op de Avenida Alo Tromp, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (of meer) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit het met een pistool, in elk geval een vuurwapen, afvuren van een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5];
3. dat hij op of omstreeks 18 augustus 2018 in Aruba tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een pistool en/of een (of meer) (scherpe) patro(o)n(en), in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 van de Vuurwapenverordening jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feiten 1 primair, impliciet primair, (voorbedachte raad) en 2 primair, impliciet primair, (voorbedachte raad)
Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat hij moet worden vrijgesproken van moord, zoals onder feiten 1 en 2 primair, impliciet primair is ten laste gelegd. Ter toelichting dient het volgende.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963,
NJ2014/156) volgt het volgende kader voor de beoordeling of voorbedachte raad al dan niet bewezen is.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
De officier van justitie heeft een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd die er volgens haar op wijzen dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad. Volgens de officier van justitie werd medeverdachte [medeverdachte 2] eerder die nacht beschoten. De verdachte en de medeverdachten zijn vervolgens allemaal in auto gestapt en ze zijn, terwijl ze allen wisten dat er een vuurwapen in de auto aanwezig was, naar Rancho gereden. Nadat zij leden van de Rancho bende voor een huis in de Ranchostraat hadden gezien, zijn zij nog een keer langsgereden. Toen is de medeverdachte [medeverdachte 4] opgehitst om te schieten en heeft zij geschoten.
Er is sprake van omstandigheden die erop zouden kunnen wijzen dat de verdachte tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De verdachte is samen met de medeverdachten in een auto gestapt, terwijl iedereen wist dat er een vuurwapen aanwezig was, en ze zijn vervolgens rond gaan rijden en in de buurt Rancho terecht gekomen. Iedereen was er van op de hoogte dat eerder die nacht medeverdachte [medeverdachte 2] was beschoten en zij gingen er vanuit dat degene die dit had gedaan behoorde tot de bende van Rancho. Het gerecht acht evenwel contra-indicaties aanwezig waaraan een zwaarder gewicht toegekend dient te worden. Vooraleerst is niet komen vast te staan dat de verdachte en zijn medeverdachten doelbewust naar Rancho zijn gereden om leden van de bende van Rancho te gaan beschieten. Uit verschillende verklaringen volgt dat zij die avond onder invloed van alcohol en drugs op stap waren en dat zij op een gegeven moment samen in de auto zijn gestapt en eerst naar nachtclubs zijn gereden. Er werden die nacht verdovende middelen gebruikt en er werd veel gedronken. Dat er van tevoren werd besloten om in Rancho te gaan schieten volgt niet uit het dossier, terwijl evenmin uit de hiervoor door de officier van justitie genoemde omstandigheden zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte en haar medeverdachten voornemens waren die nacht op de mensen voor de woning te Rancho te gaan schieten. Bovendien heeft de medeverdachte [medeverdachte 4] vlak voor het schieten tot tweemaal toe in de auto aan de anderen gevraagd of zij moest schieten. Volgens haar hebben de verdachte en twee medeverdachten bevestigend geantwoord en haar opgehitst, waarna zij heeft geschoten op de slachtoffers die voor een huis stonden dan wel zaten. Hiermee is aannemelijk geworden dat de verdachte en de medeverdachten in een korte tijdspanne hebben besloten tot schieten over te gaan, hetgeen een zwaarwegende contra-indicatie is voor het aannemen voorbedachte raad. De verdachte zal dan ook vrijgesproken worden van de hem ten laste gelegde moord en pogingen tot moord.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
1. dat hij op
of omstreeks18 augustus 2018 in Aruba tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)toen aldaar opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool
, in elk geval een vuurwapen, een (of meer)kogel
(s
) in/op
en/of in de richting vanhet lichaam van die [slachtoffer 1] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. dat hij op
of omstreeks18 augustus 2018 in Aruba tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] van het leven te beroven, opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool
, in elk geval een vuurwapen, een (of meer)kogel
(s
) in/op
en/of in de richting vanhet lichaam van die
[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] heeft afgevuurd, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3. dat hij op
of omstreeks18 augustus 2018 in Aruba tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,een pistool en
/of een (of meer) (scherpe
)patro
(o)n
(en
),
in elk geval een vuurwapen en/of munitieals bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, omdat het medeplegen en tevens het opzet van de verdachte op de dood van de slachtoffers niet bewezen kan worden.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn vuurwapen al voordat zij naar Rancho waren toegereden in de auto aan medeverdachte [medeverdachte 4] had overhandigd. Hij heeft voorts verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 4] in de auto aan iedereen vroeg of zij moest schieten, waarna hij haar had verteld dat zij goed moest nadenken over wat zij zou gaan doen. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 4] toch geschoten.
Het gerecht overweegt als volgt.
Medeplegen
Vooropgesteld moet worden dat voor medeplegen van een strafbaar feit in de zin van artikel 1:123, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba is vereist dat de verdachte daartoe met een of meer andere personen nauw en bewust samenwerkt. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verschillende gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, waarbij aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomst. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op grond van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
In de nacht van 18 augustus 2018 is op een auto waarin medeverdachte [medeverdachte 2] op dat moment reed geschoten. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat degene die had geschoten een zekere Pompolonchi was, die lid is van de bende van Rancho en dat zij dit aan de anderen heeft verteld. De verdachte is later die nacht met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] gestapt en zij zijn gaan rondrijden. Zij gingen ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 2] eerder in de nacht werd beschoten door die Pompelonchi, doordat medeverdachte [medeverdachte 2] dit had verteld, en tevens wisten zij dat er een vuurwapen in de auto aanwezig was. Op een gegeven moment is medeverdachte [medeverdachte 1], de bestuurder van de auto, naar Rancho gereden. Daar werd een groep personen buiten een huis in de Ranchostraat gezien, waarna werd besloten om nog een keer langs te rijden. Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben beiden verklaard dat, toen de auto voor de tweede maal ter hoogte van de Ranchostraat aankwam, de verdachte zijn vuurwapen aan medeverdachte [medeverdachte 4] overhandigde, waarna deze [medeverdachte 4] aan iedereen in de auto vroeg of zij moest schieten. Aan de hand van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kan worden vastgesteld dat ook de verdachte op de vraag van medeverdachte [medeverdachte 4] of zij moest schieten, heeft geschreeuwd “
tira, tira”, dan wel in ieder geval met “
ja” bevestigend heeft beantwoord. Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft dit tweemaal aan de groep gevraagd, waarna de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en ook de verdachte beide keren schreeuwden “
tira, tira”, dan wel in ieder geval met “
ja” bevestigend hebben geantwoord. Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft in dit verband verklaard dat zij door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verdachte werd opgehitst. Het Gerecht ziet geen redenen om te twijfelen aan deze verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en acht de verklaringen van deze medeverdachten voor zover voor het bewijs gebezigd betrouwbaar. Het gerecht hecht daarom geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij het wapen al eerder aan medeverdachte [medeverdachte 4] had overhandigd en dat hij medeverdachte [medeverdachte 4] antwoordde dat zij goed moest nadenken wat zij zou gaan doen. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 4] drie schoten op de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] afgevuurd, waarbij slachtoffer [slachtoffer 1], zo bleek achteraf, werd geraakt. Na het schieten is medeverdachte [medeverdachte 1], met de andere medeverdachten en de verdachte in de auto hard weggereden.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het gerecht dat sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om medeplegen bewezen te achten. Door, zoals hiervoor weergegeven, ter plekke het vuurwapen aan de schutter, medeverdachte [medeverdachte 4], te overhandigen en haar op te hitsen om te schieten nadat die [medeverdachte 4] tweemaal aan de groep had gevraagd of zij moest schieten, heeft de verdachte een actieve bijdrage geleverd aan het besluit om te gaan schieten en is er sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Of sprake is van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft de bewuste nacht met een vuurwapen vanuit de auto gericht driemaal op de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], die zich buiten voor een woning op de hoek van de Visstraat en de Ranchostraat bevonden, geschoten. Door tezamen en in vereniging met zijn mededaders met een vuurwapen vanaf de plek waar de auto zich op dat moment bevond (op de Avenido Alo Tromp ter hoogte van de Visstraat) gericht drie schoten op deze personen af te lossen, waarbij slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn geslachtsdeel werd geraakt, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze personen dodelijk geraakt zouden worden. Deze gedragingen moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het doden van die personen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard, terwijl niet is gebleken van contra-indicaties die daaraan in de weg staan. Het gerecht is derhalve van oordeel dat voorwaardelijk opzet op de dood van de betreffende personen daarmee is bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 jo. artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 jo. artikel 1:119 jo. Artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht;
Feit 3
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit zestien jaar oud. Dit betekent dat hij op grond van artikel 1:157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overeenkomstig de in dit wetboek neergelegde bepalingen voor jeugdige personen zal worden bestraft.
De verdachte heeft samen met anderen op een groep personen geschoten, waarbij één persoon dodelijk werd getroffen. De verdachte heeft daarbij het pistool aan de schutter overhandigd. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag, het medeplegen van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en medeplegen van verboden vuurwapenbezit. De verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer [slachtoffer 1] beroofd van het hoogste goed dat de mens bezit, te weten het leven. Bij de nabestaanden heeft verdachte ongetwijfeld groot en onherstelbaar leed toegebracht. Het is niet aan de verdachte te danken dat de andere personen op wie werd geschoten niet dodelijk gewond zijn geraakt. Bij de overige slachtoffers geldt dat slachtoffers van dergelijke misdrijven vaak langdurig onder de psychische gevolgen van zo’n traumatische gebeurtenis lijden. De verdachte is geheel voorbij gegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door dergelijke feiten in de samenleving worden veroorzaakt, daar het feiten zijn met een agressief en gewelddadig karakter en welke feiten zich op de openbare weg hebben afgespeeld.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt voorts een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde, zoals ook in deze zaak ook is gebleken.
De verdachte is, zo blijkt het zich in het dossier bevindende uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende de verdachte, niet eerder veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Het gerecht heeft acht geslagen op het rapport van de psycholoog Msc. S. Wichard van 17 oktober 2018 en het rapport van de reclassering van 21 december 2018.
De verdachte is onderzocht door voornoemde psycholoog. Zij acht de recidivekans hoog en acht een emotie-regulatietraining, eventueel een verslavingsbehandeling en tevens reclasseringstoezicht op zijn plaats.
De reclassering acht eveneens de recidivekans hoog en adviseert opname van verdachte in een justitiële jeugdinrichting. De reclassering adviseert tevens, na een onvoorwaardelijke straf, reclasseringstoezicht inhoudende drugs- en alcoholcounseling, het eventueel volgen van een scholingstraject en psychologische begeleiding.
Het Wetboek van Strafrecht biedt naast de straf van jeugddetentie, ook de mogelijkheid voor het opleggen van maatregelen, waaronder de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) en de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige.
Voor het opleggen van de PIJ-maatregel dient ingevolge artikel 1:174, eerste lid, Sr aan een drietal cumulatieve voorwaarden te worden voldaan, waaronder de voorwaarde dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het derde lid van dat artikel schrijft voor dat de PIJ-maatregel slechts kan worden opgelegd na een daartoe strekkend advies van een of meer gedragsdeskundigen. Ook artikel 1:177, eerste lid, Sr schrijft onder meer voor dat het opleggen van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige in het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte dient te zijn. Ingevolge artikel 1:177, derde lid, Sr kan de maatregel slechts worden opgelegd na advies van een gedragsdeskundige. Het gerecht ziet daarom geen wettelijke grondslag voor een opleggen van een PIJ-maatregel.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming, in dit geval jeugddetentie met zich brengt.
Op grond van de uitgebrachte adviezen is het gerecht voorts van oordeel dat de persoonlijkheid en jeugdige leeftijd van de verdachte aanleiding geven een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijke deel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en de verdachte onder toezicht van de reclassering te kunnen laten stellen, opdat hij de nodige begeleiding en behandeling zal krijgen.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen marihuanakruiden.
Artikel 397, eerste lid, van het van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (hierna: Sv) bepaalt dat het Gerecht de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen gelast voor zover deze niet worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, tenzij het Gerecht verklaart tot het afgeven van een zodanige last niet in staat te zijn.
Het Gerecht overweegt dat daarvan in dit geval sprake is.
Weliswaar wordt de verdachte wegens een strafbaar feit veroordeeld, maar de in beslag genomen marihuanakruiden hebben met dat feit geen relatie en kunnen evenmin dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Daarom kan kunnen de desbetreffende marihuanakruiden niet worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
Aangezien de verdachte niet gerechtigd is om de marihuanakruiden voorhanden te hebben, zou teruggave daarvan een strafbaar feit opleveren. Gelet daarop zal het Gerecht op dit punt geen beslissing nemen en verklaren dat het tot het geven van een last tot teruggave niet in staat is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:21, 1:62, 1:76, 1:136, 1:157, 1:165, 1:180, 1:181, 1:182, 1:183 en 1:224 zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, impliciet primair (voorbedachte raad) en onder 2 primair, impliciet primair (voorbedachte raad) ten laste is gelegd, heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet subsidiair, onder 2 primair, impliciet subsidiair, en onder 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de
vier (4) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
één (1) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die gesteld wordt op
twee (2) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van drugs- en alcoholcounseling, een emotie-regulatietraining en/of een scholingstraject en tevens het zich onder behandeling laten stellen van een psycholoog;
geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart ten aanzien van de in beslag genomen marihuanakruiden, die niet voor verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn, dat het Gerecht tot het geven van een last tot teruggave niet in staat is.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Schoemaker, bijgestaan door mw. L.H. Hoogenbergen, (zittingsgriffier), en op 12 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.