ECLI:NL:OGEAA:2019:256

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
AR 305/201600874
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Land Aruba voor schade door explosie tijdens vernietiging van ontplofbare stoffen

In deze zaak vorderden eisers schadevergoeding van het Land Aruba naar aanleiding van een explosie die plaatsvond tijdens de vernietiging van ontplofbare stoffen door de Dienst Openbare Werken (DOW). De eisers, wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen, stelden dat de explosie schade aan hun woning had veroorzaakt en dat het Land onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de werkzaamheden van de ingehuurde aannemer JPBSS. De rechtbank oordeelde dat het Land niet aansprakelijk was, omdat DOW handelde in het kader van een overheidstaak en de explosie niet het gevolg was van onzorgvuldig handelen van het Land. De rechtbank verwierp de stellingen van de eisers dat er sprake was van toezichtsfalen en dat het Land als opdrachtgever aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen en dat zij in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 8 mei 2019 door rechter M. Schoemaker.

Uitspraak

Vonnis van 8 mei 2019
Behorend bij AR 305/201600874
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak:

1.[eiser sub 1],

voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige],
2.
[eiser sub 2],
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige],
beiden wonende te Aruba,
eisers in de hoofdzaak,
hierna ook te noemen: “[eisers]”
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
gedaagde in de hoofdzaak,
hierna ook te noemen: “het Land”,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia,
en in vrijwaring:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
eiser in vrijwaring,
hierna ook te noemen: “het Land”,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia,
tegen

1.de naamloze vennootschap [X] CORPORATION N.V.,

gevestigd te Aruba,
gedaagde sub 1 in vrijwaring,
hierna ook te noemen: “[X]”,
gemachtigden: mrs. I.R. Wever en A.M.N. Thijsen,

2.de naamloze vennootschap [Y],

gevestigd te Aruba,
gedaagde sub 2 in vrijwaring,
hierna ook te noemen: “JPBSS”,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en A.M.N. Thijsen,

3.de naamloze vennootschap FATUM GENERAL INSURANCE ARUBA N.V.,

gevestigd te Aruba,
gedaagde sub 3 in vrijwaring,
hierna ook te noemen: “Fatum”,
gemachtigden: mrs. S.C. van Lint en B. Huiskes

1.DE PROCEDURES

1.1
Het verloop van de procedures tot en met 13 september 2017 blijkt uit het vonnis in het incident tot oproeping in ondervrijwaring en tot voeging van die datum.
1.2
Na 13 september 2017 blijkt het verdere verloop van de procedure
in de hoofdzaakuit:
- de conclusie van dupliek zijdens Fatum;
- de conclusie van dupliek zijdens het Land;
- de akte zijdens [eisers];
- de akte c.q. brief opgave verhinderdata zijdens partijen;
- het proces-verbaal van het pleidooi met aansluitend een descente in de hoofdzaak d.d. 22 juni 2018.
1.3
Na 13 september 2017 blijkt het verdere verloop van de procedure
in vrijwaringuit:
- de conclusie van repliek zijdens het Land;
- de conclusie van dupliek zijdens Fatum;
- de conclusie van dupliek zijdens [X];
- de conclusie van dupliek zijdens JPB.
1.4
Na 13 september 2017 blijkt het verdere verloop van de
procedure in ondervrijwaringuit:
- de conclusie van antwoord zijdens [X];
- de conclusie van antwoord zijdens JPBSS.
1.5
De zaak in ondervrijwaring is op verzoek van partijen verwezen naar de parkeerrol in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak en in vrijwaring.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Eiseres sub 1 in de hoofdzaak is eigenaar van het recht van erfpacht op een perceel grond met de daarop gebouwde woning, plaatselijk bekend als [adres] te Aruba (hiena: de woning).
2.2
De Dienst Openbare Werken (DOW) van het Land heeft op basis van een door JPBSS uitgebrachte offerte opdracht gegeven aan JPBSS om ontplofbare stoffen (explosieven) die al geruime tijd opgeslagen lagen in een munitieopslagplaats en (onder meer) toebehoorde aan [X] tot ontploffing te brengen in een granietput gelegen op een door DOW beheerde stortplaats genaamd Gavilan. Dit werk is uitgevoerd in gedeeltes, op 29 januari 2013 en 25 februari 2013. De vernietiging op 29 januari 2013 en de eerste vernietiging op 25 februari 2013 zijn geschied in bijzijn van medewerkers van DOW en zijn zonder problemen verlopen. Op 25 februari 2013 heeft in afwezigheid van DOW de vernietiging van de laatste lading ontplofbare stoffen een grote explosie teweeggebracht met schade aan omringende woningen tot gevolg.
2.3
De door [eisers] bewoonde woning is gelegen op een afstand tussen de 500 a 800 meter (volgens [eisers] 500 a 700 meter en volgens het Land ongeveer 800 meter) van de plaats waar de explosie zich heeft voorgedaan. De woning heeft schade opgelopen ten gevolge van de explosie.
2.4 [
eisers] hebben het Land aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van de explosie.

3.DE VORDERINGEN EN STANDPUNTEN OVER EN WEER

3.1
Voor de vorderingen in de hoofdzaak en in vrijwaring wordt verwezen naar voornoemd vonnis in het incident van 13 september 2017.
3.2
Het Land voert verweer in de hoofdzaak en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. Fatum heeft als gevoegde partij eveneens verweer gevoerd tegen de vordering van het Land en concludeert eveneens tot afwijzing van de vordering met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.3
Fatum, [X] en JPBSS hebben in vrijwaring verweer gevoerd en geconcludeerd tot (niet-ontvankelijkheid dan wel) afwijzing van de vordering, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in het hiernavolgende, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

In de hoofdzaak

4.1
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, vast dat DOW heeft besloten om tot vernietiging van de explosieven over te gaan en dat het Land daarvoor JPBSS heeft ingeschakeld. [eisers] stellen dat de schadeveroorzakende explosie is ontstaan doordat de vernietiging op een onprofessionele c.q. onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, waarbij veiligheidsnormen zijn overtreden en toezicht door het Land ontbrak.
4.2
Artikel 6 van de Landsverordening ontplofbare stoffen (AB 1990 no. GT 51, hierna: LOS) bepaalt voor zover hier van belang:

De minister van Justitie en Publieke Werken is bevoegd, indien naar zijn oordeel het algemeen belang zulks vordert, een ieder die ontplofbare stoffen onder zich heeft, te gelasten deze naar een door hem aan te wijzen opslagplaats te vervoeren of te doen vervoeren en ze aldaar op te slaan”(lid 1)
.

Indien naar het oordeel van de minister van Justitie en Publieke Werken het algemeen belang zulks vordert, is hij bevoegd de ontplofbare stoffen met of zonder hun omhulsels, houders of verpakking te doen vernietigen of op andere wijze onschadelijk te maken”(lid 3)
.
Het gerecht gaat er vanuit dat DOW bij de vernietiging van de explosieven bevoegdelijk namens de minister van Justitie en Publieke Werken heeft gehandeld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is.
4.3 [
eisers] hebben aanvankelijk hun vordering primair gebaseerd op (onder meer) artikel 6:170 BW. Bij pleidooi hebben [eisers] dit standpunt kennelijk laten varen. [eisers] hebben hun aanvankelijke stelling dat de gestelde schade is toegebracht door een ondergeschikte van het Land in ieder geval niet nader onderbouwd, zodat het gerecht aan deze stelling voorbij zal gaan en het (aanvankelijke) beroep op artikel 6:170 BW, voor zover nog aan de orde, verwerpt. Op deze grondslag kan de vordering dus niet worden toegewezen.
4.4 [
eisers] stellen voorts dat het Land aansprakelijk is ingevolge artikel 6:171 BW, omdat DOW een overheidsbedrijf is en zij JPBSS heeft ingehuurd. Ingevolge artikel 6:171 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id6b215f293e6c36e8143a367ca2777ffa?idp=LegalIntelligence) BW is de opdrachtgever (risico) aansprakelijk voor niet-ondergeschikten aan wie hij bedrijfsgerelateerde werkzaamheden heeft uitbesteed of overgelaten. Het gerecht stelt voorop dat artikel 6:171 (https://www.navigator.nl/document/idef3141235997314d2107587cbcd8cb33?h1=((Delfland%20heeft%20de%20Stoeterij))%2C((Delfland%20en%20de%20Stoeterij))%2C((NJ%202002%2C%2075))%2C(Delfland%252FStoeterij)) BW, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, restrictief moet worden opgevat. Er kan op grond van dit artikel alleen aansprakelijkheid worden aangenomen, indien het gaat om werkzaamheden die een opdrachtgever ter uitvoering van zijn bedrijf laat verrichten door een opdrachtnemer en waarbij het bedrijf van de opdrachtgever en de schadeveroorzakende opdrachtnemer als een zekere eenheid beschouwd kunnen worden. De categorie overheidsbedrijven als opdrachtgever dient bovendien zeer strikt te worden uitgelegd. De overheid als opdrachtgever valt buiten het bereik van deze aansprakelijkheid waar het opdrachten betreft ter uitvoering van een overheidstaak in het algemeen. Naar het oordeel van het gerecht oefende het Land dan wel DOW in het onderhavige geval bij de vernietiging van de explosieven een eigenlijke overheidstaak uit, te weten het in het algemeen belang doen vernietigen van ontplofbare stoffen ingevolge artikel 6 lid 3 van de LOS. Gelet op de aard van de uitgevoerde werkzaamheden kan het Land dan wel DOW daarbij niet als bedrijfsmatige opdrachtgever gekwalificeerd worden, zodat er geen risico-aansprakelijkheid van het Land krachtens 6:171 BW aangenomen kan worden. Het beroep van [eisers] op deze bepaling wordt dan ook eveneens verworpen.
4.5 [
eisers] hebben bij conclusie van repliek meer subsidiair gesteld dat het Land als eigenaar van de stortplaats aansprakelijk is. Deze stelling hebben zij evenwel niet nader onderbouwd. Het enkele feit dat het Land eigenaar is van de stortplaats leidt niet tot aansprakelijkheid, zodat deze grondslag wordt verworpen.
4.6
Voorts hebben [eisers] meer subsidiair aangevoerd dat er sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad, omdat er rechtmatig is vernietigd maar [eisers] hiervan onevenredig nadeel hebben geleden. Voor zover [eisers] bedoeld hebben te stellen dat er sprake is geweest van een rechtmatige overheidsdaad, waarbij het Land de verplichting heeft de door [eisers] geleden schade te vergoeden wegens onevenredig nadeel dat zij door die rechtmatige overheidsdaad hebben geleden, geldt dat zij ook deze stelling niet nader hebben onderbouwd. Niet is gebleken in welk opzicht er sprake was van een op zichzelf rechtmatig optreden van het Land dat tot redelijkerwijs voorzienbaar gevolg had dat derden daardoor schade zouden lijden waardoor zij onevenredig zouden worden getroffen.
4.7 [
eisers] hebben (uiterst) subsidiair aangevoerd dat het Land als opdrachtgever en toezichthouder aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige overheidsdaad. Ter onderbouwing van deze stelling hebben [eisers] het volgende aangevoerd. Het Land is aansprakelijk is omdat zij opdracht heeft gegeven tot de werkzaamheden op de stortplaats op enkele meters naast een pand van een derde (kennelijk wordt daarbij gedoeld op de woning) en daarbij wel aanwezig is geweest voor overleg en toezicht, maar geen specifieke afspraken met de aannemer heeft gemaakt over de wijze waarop de werkzaamheden zouden worden verricht. Er zijn geschreven en ongeschreven veiligheidsnormen overtreden. Het Land is tekortgeschoten in het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften. Het Land heeft überhaupt niet gecontroleerd of aan de wettelijke voorschriften werd voldaan. Er was sprake van het gevaar van een onveilige stortplaats, met name omdat de stortplaats in een dichtbevolkte wijk ligt. Doordat aangenomen moet worden dat de explosieven oud dynamiet en mogelijk ook vuurwerk betroffen, heeft zich een risico verwezenlijkt waarvan het Land op de hoogte was of had moeten zijn. Het Land heeft voorts geen risico’s getaxeerd en niet de voor- en nadelen van de verschillende in aanmerking komende alternatieven van (de wijze van) het vernietigen van de explosieven tegen elkaar afgewogen, ondanks dat zij hiertoe in staat kon worden geacht op basis van haar kennis.
4.8
Het Land betwist dat het Land is tekortgeschoten. Het Land stelt dat het de vernietiging heeft laten uitvoeren door een deskundige in een granietput. Het Land stelt dat haar toezichthoudende taak bestond uit het fysiek aanwezig zijn tijdens de vernietiging om toe te zien dat alles goed verliep en of alle explosieven vernietigd werden. Verder stelt het Land dat JPBSS zonder toestemming en buiten medeweten van DOW gedurende een korte afwezigheid van de eerder aanwezige personen van DOW, omdat er meer pallets gehaald moesten worden, en zonder op hun te wachten, verder is gegaan met de vernietiging van de laatste partij explosieven. Fatum heeft aan de zijde van het Land gesteld dat de betrokken personen van DOW aan JPBSS op 25 februari 2018 voor zover nodig de instructie hadden gegeven om de vernietiging van de laatste hoeveelheid explosieven op dezelfde wijze te laten plaatsvinden als bij de eerdere vernietigingen. Volgens Fatum mocht het Land er vanuit gaan dat JPBSS als expert wist wat zij deed.
4.9
Voorop gesteld dient te worden dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot het onrechtmatig handelen van het Land en het causale verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde schade in beginsel op [eisers] rusten. Zij zullen feiten en omstandigheden moeten aanvoeren waaruit het tekortschieten in het toezicht dan wel de aansprakelijkheid op andere grond van het Land volgt. Voor een omkering van de bewijslast op de voet van artikel 129 Rv., zoals door [eisers] is verzocht, ziet het gerecht, mede gelet op de navolgende overwegingen, onvoldoende aanleiding. Overigens hebben [eisers] niet nader uiteengezet om welke door hun gestelde feiten en omstandigheden (onrechtmatige gedragingen van het Land) het daarbij zou gaan.
4.10 [
eisers] hebben (bij gebrek aan wetenschap) niet concreet gesteld wat er fout is gegaan bij de uitvoering van het werk en door welke oorzaak de schade toebrengende explosie is ontstaan, omdat zij dit niet weten. Het Land heeft onweersproken gesteld dat de explosie vermoedelijk is ontstaan door het tegelijk verbranden van bepaalde explosieven (Electric Caps en Trojan Boosters). [eisers] hebben betoogd dat het Land hoogst onzorgvuldig heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar de oorzaak van de explosie, waardoor de geleden schade automatisch voor rekening van het Land moet komen. Tegelijk hebben [eisers] echter gesteld dat er zeer waarschijnlijk wel een onderzoek is uitgevoerd, maar dat de uitkomst uitermate schadelijk is voor het Land en de uitkomst daarom onder het tapijt is geveegd. Ook om die reden dient het Land volgens [eisers] de consequenties van de ontploffing dragen. Deze stellingen verhouden zich niet tot elkaar. Er bestaat in elk geval geen rechtsregel op grond waarvan het Land aansprakelijk gehouden kan worden vanwege het enkele feit dat er geen onderzoek naar de oorzaak van de explosie heeft plaatsgevonden. Deze stelling wordt derhalve verworpen. Verder hebben [eisers] hun stelling dat er zeer waarschijnlijk wel een onderzoek is uitgevoerd, maar dat de uitkomst daarvan uitermate schadelijk is voor het Land en daarom onder de tafel is geveegd, onvoldoende onderbouwd. De enkele geciteerde stelling van Fatum dat, naar Fatum begrijpt, de oorzaak niet meer in onderzoek is, is daarvoor niet voldoende.
4.11 [
eisers] hebben aangevoerd dat het Land als opdrachtgever aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade. [eisers] hebben ook wat dit betreft niet aan hun stelplicht voldaan. Zoals [eisers] zelf al in hun pleitaantekeningen hebben opgemerkt betekent het feit dat een opdrachtgever de wijze van werken van een aannemer heeft geaccepteerd niet zonder meer dat daarmee de aansprakelijkheid van de opdrachtgever gegeven is. In beginsel kan een opdrachtgever, ook indien het Land als opdrachtgever optreedt, zich immers verlaten op de deskundigheid van een ingeschakelde aannemer. In dit verband hebben [eisers] de deskundigheid van [explosievendeskundige] weliswaar in twijfel getrokken, maar onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat het Land diende te twijfelen aan de deskundigheid van [explosievendeskundige]. In reactie op het verweer van het Land dat [explosievendeskundige] als lid van de “International Society of Explosives” een explosievendeskundige is en jarenlange ervaring heeft, hetgeen uit de door het Land geaccepteerde offerte van JPBSS volgt, hebben [eisers] ten onrechte volstaan met de stelling dat de bewijslast ter zake op het Land zou rusten. [eisers] hebben nog wel aangevoerd het Land verweten kan worden dat het Land als opdrachtgever geen specifieke afspraken met de aannemer heeft gemaakt over de wijze waarop de werkzaamheden zouden worden verricht, maar zij hebben niet concreet gemaakt welke specifieke afspraken DOW met de aannemer had moeten maken.
4.12 [
eisers] hebben voorts gesteld dat op basis van wet- en regelgeving het Land instructies had moeten geven op welke wijze de explosieven vernietigd dienden te worden en er op toe had moeten zien dat JPBSS zich aan de regels zou houden. [eisers] bedoelen hiermee kennelijk dat het Land onrechtmatig heeft gehandeld wegens falend overheidstoezicht. Het onvoldoende uitoefenen van overheidstoezicht kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn jegens een burger die schade lijdt door de overtreding van regels op de naleving waarvan het Land toezicht dient te houden. Van onrechtmatig handelen wegens onvoldoende toezicht door het Land kan met name sprake zijn indien de schade in een concreet geval voor het Land voorzienbaar was en het Land in redelijkheid had moeten nopen tot het nemen van maatregelen waarmee de overtreding die heeft geleid tot die schade, zou zijn voorkomen. Aansprakelijkheid op deze grond kan in het bijzonder bestaan als er voldoende ernstige en concrete aanwijzingen voor het Land bestonden om (de mogelijkheid van) de overtreding van de betrokken regel en het daaruit voortvloeiende risico op schade aan te nemen, en dat risico en die schade ook naar aard en omvang voldoende ernstig waren. Het niet plaatsvinden van toezicht of controle in gevallen waarin geen concrete aanwijzingen bestaan voor mogelijke overtredingen, kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden tot aansprakelijkheid leiden (volg Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:987).
4.13
De stelling van [eisers] dat het Land op basis van wet- en regelgeving instructies had moeten geven op welke wijze de explosieven vernietigd dienden te worden dient verworpen te worden, aangezien het bestaan van dergelijke wet- en regelgeving niet is gebleken.
4.14 [
eisers] hebben verder hun stellingen inhoudende dat het Land is tekortgeschoten in het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en dat het Land überhaupt niet heeft gecontroleerd of aan de wettelijke voorschriften werd voldaan onvoldoende onderbouwd. Door [eisers] is wel aangevoerd dat DOW ingevolge artikel 4 van de LOS, voordat met de werkzaamheden werd begonnen, een kennisgeving van de werkzaamheden aan de minister van Justitie en Publieke Werken had moeten geven. Echter, ziet artikel 4 van de LOS op het
door middel van ontplofbare stoffenspringen van stenen of verrichten van opruimingswerkzaamheden en niet op de situatie als bedoeld in artikel 6 van de LOS die hier aan de orde is, waarbij ontplofbare stoffen in het algemeen belang vernietigd worden. Daarnaast is door [eisers] betoogd dat niet is gebleken van correct toezicht door de politie, hetgeen ingevolge artikel 8a lid 1 van de LOS (in combinatie met het Landsbesluit algemene bepalingen toezichtuitoefening, AB 1998 no. 70) vereist was. Artikel 8a lid 1 van de LOS betreft naar het oordeel van het gerecht evenwel een algemene toezichtsbepaling gericht op de naleving van het bij of krachtens de LOS bepaalde en richt zich op de naleving van de betreffende bepalingen door de bezitters dan wel gebruikers van ontplofbare stoffen en niet op de vernietiging van ontplofbare stoffen in het algemeen belang door (of vanwege) de minister van Justitie en Publieke Zaken ingevolge artikel 6 van de LOS. De door [eisers] genoemde artikelen uit de LOS zijn dan ook niet van toepassing.
4.15
Dat het Land onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van (niet wettelijke) geschreven en ongeschreven veiligheidsnormen door JPBSS is evenmin komen vast te staan. Uit de door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden kan vooraleerst niet worden afgeleid dat er sprake was van concrete aanwijzingen tot overtreding van veiligheidsnormen en voorschriften en dat de gestelde schade voorzienbaar was. Verder is gesteld noch gebleken dat het Land als toezichthouder zonder het bestaan van concrete aanwijzingen dat bepaalde veiligheidsregels zouden worden overtreden - op grond van uitzonderlijke omstandigheden - aansprakelijk is. Zo is door [eisers] niet gesteld en overigens ook niet gebleken dat het gecontroleerd tot ontploffing brengen van de explosieven door de aannemer in de granietput op de stortplaats een ongebruikelijke manier van doen was en dat het voorzienbaar was dat dit tot schade zou leiden. In dit verband is wel door [eisers] gesteld dat er sprake was van een (kenbaar) gevaar vanwege een onveilige stortplaats, maar deze stelling wordt verworpen. De toelichting dat de stortplaats in een dichtbevolkte wijk ligt en dat elke stortplaats zonder het treffen van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen inherent levensgevaarlijk zijn beweringen van algemene aard die onvoldoende concreet zijn. Gesteld noch gebleken is dat de afstand tot de woningen – blijkens de overgelegde rapporten circa 700 meter – dusdanig kort was dat het Land had moeten voorzien dat schade aan die woningen en/of personen zou intreden bij de uitvoering van de werkzaamheden door de aannemer op de stortplaats. Daarbij komt dat niet ter discussie staat dat de explosieven zijn vernietigd in een diepe granietput. Uit deze feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat een gecontroleerde vernietiging van de explosieven in de granietput op de door DOW beheerde stortplaats een bijzonder gevaar voor personen en omliggende woningen opleverde.
4.16
Voorts kent het gerecht gewicht toe aan het feit dat [eisers] juist hebben erkend dat DOW als opdrachtgever wel betrokken is geweest bij het overleg en het toezicht. Zij hebben expliciet erkend dat DOW bij de eerste twee vernietigingen aanwezig is geweest, daarbij aanwijzingen heeft gegeven en dat alles toen goed ging. [eisers] verwijten het Land (DOW) in dit verband ‘slechts’ dat zij haar toezicht op de tweede dag (
het gerecht begrijpt blijkens de niet weersproken stelling van het Land bij conclusie van dupliek: op 25 februari 2013 tijdens de derde explosie) heeft verzaakt door afwezig te zijn bij de vernietiging van de laatste lading explosieven. Het Land heeft zich hiertegen verweerd met de stelling dat JPBSS zonder toestemming en buiten medeweten van DOW om verder is gegaan met de vernietiging van de explosieven terwijl de mensen van DOW nog niet teruggekeerd waren. [eisers] hebben dit niet weersproken en aangevoerd dat dit in de risicosfeer van het Land ligt en dat permanent toezicht door DOW vereist was. Naar het oordeel van het gerecht gaat deze algemene bewering niet op. Gesteld noch gebleken is dat de mensen van DOW hadden kunnen en moeten voorzien én voorkomen dat JPBSS in hun afwezigheid en zonder op hun terugkeer te wachten verder zou gaan met de vernietiging van de laatste explosieven. Daarbij komt dat [eisers] niet hebben gesteld op welke wijze de betreffende personen van DOW, van wie onvoldoende gemotiveerd gesteld noch gebleken is dat zij zelf deskundig waren op explosievengebied, door bij die laatste vernietiging aanwezig te zijn, de schadeveroorzakende explosie hadden kunnen voorkomen.
4.17
Het gerecht overweegt tenslotte nog als volgt. [eisers] hebben ook nog het volgende aangevoerd ter toelichting van hun stelling dat het Land uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is:
-
aangenomen moet worden dat de explosieven oud dynamiet en mogelijk ook vuurwerk betroffen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat oud dynamiet instabiel wordt, hetgeen spontaan ontploffingsgevaar met zich kan meebrengen, waardoor zich een risico heeft verwezenlijkt waarvan het Land op de hoogte was of had moeten zijn,
-
het land heeft geen risico’s getaxeerd en niet de voor- en nadelen van de verschillende in aanmerking komende alternatieven van (de wijze van) het vernietigen van de explosieven of op andere wijze van vernietigen tegen elkaar afgewogen, ondanks dat zij hiertoe in staat kon worden geacht op basis van haar kennis,
maar ook deze beweringen zijn van zeer algemene aard, onvoldoende concreet en niet nader toegelicht. Het gerecht volgt [eisers] daarbij niet in hun stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat oud dynamiet instabiel wordt en dat dit spontaan ontploffingsgevaar met zich kan meebrengen. Dit nog los gezien van het feit dat niet gesteld is dat de schadeveroorzakende explosie is ontstaan doordat er sprake is geweest van een spontane ontploffing van oud dynamiet.
4.18
Gelet op het voorgaande wordt de stelling dat het Land als opdrachtgever en/of wegens algemeen of concreet toezichtsfalen onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld verworpen. Dit leidt er toe dat de vorderingen van [eisers] afgewezen dienen te worden.
4.19 [
eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk ten aanzien van Fatum) in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van het Land, nu de gemachtigde van het Land in dienst is van het Land, begroot op nihil en aan de zijde van Fatum begroot op Afl. 5.260,- aan griffierechten en 8.000,- aan gemachtigdensalaris (2 punten bij tarief 9, waarbij voor het pleidooi en de descente samen 1 punt is toegekend).
4.20 [
eisers] zullen voorts worden veroordeeld in de kosten van het incident tot voeging die aan de zijde van Fatum zijn gevallen en die worden begroot op nihil.
In de vrijwaringszaak
4.21
Aangezien de vorderingen in de hoofdzaak worden afgewezen en het Land geen op [X], JPBSS en Fatum verhaalbare schade lijdt, zal de vordering van het Land in de vrijwaringszaak afgewezen worden.
4.22
Het Land zal als de in vrijwaring en in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het vrijwaringsincident en de vrijwaring worden veroordeeld, welke kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op nihil voor wat betreft het incident en op Afl. 8.000,- (2 punten bij tarief 9) aan de zijde van [X], JPBSS en Fatum ten aanzien van ieder afzonderlijk voor wat betreft de vrijwaring zelf.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in de hoofdzaak
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt [eisers], hoofdelijk ten aanzien van Fatum, in de kosten van het geding, aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op nihil en aan de zijde van Fatum gevallen en tot op heden begroot op Afl. 5.250,- aan griffierechten en Afl. 8.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
in het incident tot voeging
5.3
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van het Land en Fatum gevallen en tot op heden begroot op nihil;
in de vrijwaringszaak
5.4
wijst de vordering af;
5.5
veroordeelt het Land in de kosten van het geding, aan de zijde van Fatum, [X] en JPBSS gevallen en tot op heden ten aanzien van ieder afzonderlijk begroot op Afl. 8.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
in het incident tot oproeping in vrijwaring
5.6
veroordeelt het Land in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.