In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een douane-expediteur, de belanghebbende, en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende had op 5 juli 2016 aangifte gedaan voor de doorvoer van 950 cilinders freongas, waarvoor kosten van bewaking in rekening waren gebracht. De belanghebbende verzocht om teruggaaf van deze kosten, maar het bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen. De belanghebbende ging in beroep tegen deze afwijzing.
Het Gerecht oordeelde dat de bepalingen van bezwaar en beroep in de Algemene landsverordening belastingen ook van toepassing zijn op de kosten van bewaking. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de kosten, maar dit bezwaar was na de termijn ingediend. Het Gerecht oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de onduidelijkheid over de bezwaarprocedure niet aan de belanghebbende kon worden tegengeworpen.
In de inhoudelijke beoordeling werd vastgesteld dat de achtergebleven goederen douanegoederen zijn en dat de kosten van bewaking niet op de belanghebbende konden worden verhaald. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende recht had op teruggaaf van de betaalde kosten van bewaking, omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat de kosten terecht waren. De uitspraak concludeerde dat de belanghebbende recht had op teruggaaf van Afl. 3.727,50 en dat de Inspecteur het griffierecht moest vergoeden.