ECLI:NL:OGEAA:2019:225

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
AUA201803150
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van kosten van bewaking bij douanegoederen en de toepassing van de LIUD

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een douane-expediteur, de belanghebbende, en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende had op 5 juli 2016 aangifte gedaan voor de doorvoer van 950 cilinders freongas, waarvoor kosten van bewaking in rekening waren gebracht. De belanghebbende verzocht om teruggaaf van deze kosten, maar het bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen. De belanghebbende ging in beroep tegen deze afwijzing.

Het Gerecht oordeelde dat de bepalingen van bezwaar en beroep in de Algemene landsverordening belastingen ook van toepassing zijn op de kosten van bewaking. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de kosten, maar dit bezwaar was na de termijn ingediend. Het Gerecht oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de onduidelijkheid over de bezwaarprocedure niet aan de belanghebbende kon worden tegengeworpen.

In de inhoudelijke beoordeling werd vastgesteld dat de achtergebleven goederen douanegoederen zijn en dat de kosten van bewaking niet op de belanghebbende konden worden verhaald. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende recht had op teruggaaf van de betaalde kosten van bewaking, omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat de kosten terecht waren. De uitspraak concludeerde dat de belanghebbende recht had op teruggaaf van Afl. 3.727,50 en dat de Inspecteur het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 5 april 2019
BBZ nr. AUA201803150
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ Belanghebbende ], wonende op Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 5 juli 2016 aangifte ten doorvoer gedaan voor 950 cilinders freongas. Voor (een deel van) de goederen zijn kosten van bewaking in rekening gebracht ten bedrage van Afl. 3.727,50 (nota van 5 augustus 2016 en 25 augustus 2016 ten name van belanghebbende).
1.2
Belanghebbende heeft op 10 januari 2017 daartegen bezwaar gemaakt en om teruggaaf verzocht van de in rekening gebrachte kosten van bewaking.
1.3
Bij beslissing van 10 september 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en bepaald dat teruggaaf wordt verleend voor Afl. 375.
1.4
Belanghebbende is op 8 oktober 2018 tegen de afwijzing in beroep gekomen. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De Inspecteur heeft op 7 december 2018 een verweerschrift met producties ingediend.
1.6
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting op 24 januari 2019. Belanghebbende is in persoon verschenen. Namens de Inspecteur zijn [ A ] en [ B ] verschenen.
1.7
Belanghebbende heeft na de sluiting van de zitting (op 30 januari 2019) een stuk ingediend. Het Gerecht ziet hierin geen aanleiding tot heropening van het onderzoek.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is douane-expediteur. Hij heeft als aangever voor [ K ] N.V., 950 cilinders freongas (hierna: de goederen) ten doorvoer aangegeven (douanedocument D-171). Deze goederen zijn geladen in een container en de container is door de douane verzegeld. De verzegelde container werd in afwachting van de uitvoer, op het haventerrein geplaatst.
2.2
Het schip “[ Q ]” kreeg op 3 augustus 2016 toestemming van de douane voor het laden en verschepen van de goederen. Een deel van de goederen (550 cilinders) kon niet in het schip worden geladen omdat daarvoor geen ruimte was. Deze goederen bleven in de container op het haventerrein achter. Belanghebbende heeft aan de chef sectie haven verzocht om de container met achtergebleven goederen te verzegelen doch dat is geweigerd. De container bleef onder bewaking op het haventerrein staan.
2.3
De goederen zijn op 25 augustus 2016 met een wegvoeringsdocument naar een particuliere bergplaats overgebracht. Daarbij werd de bewaking van de goederen stopgezet en werden kosten van bewaking in rekening gebracht.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in rekening gebrachte kosten van bewaking.
3.2
Belanghebbende betoogt dat geen kosten van bewaking verschuldigd zijn en dat hij recht heeft op teruggaaf. Hij voert – samengevat aan - dat de achtergebleven goederen douanegoederen zijn. Evenals inkomende goederen dienen de goederen op basis van artikel 100 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (hierna: LIUD) te worden verzegeld op kosten van het Land.
3.3
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf. Volgens de Inspecteur zijn kosten van bewaking verschuldigd op grond van artikel 100 lid 2 onder c, LIUD in samenhang met 45 van de LIUD.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Wettelijk kader

4.1.1
In artikel 100 van de LIUD wordt – voor zover van belang – het volgende bepaald:
In de gevallen waarin bewaking, verzegeling of plombering bij dit hoofdstuk is bevolen, zal zulks geschieden op kosten van het Land.
Hiervan zijn uitgezonderd:
(…)
c. de kosten van bewaking in de gevallen van de artikelen, (…) 45 en 92.
In deze gevallen worden die kosten ten laste van belanghebbenden berekend naar een tarief, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen.
4.1.2
Ingevolge artikel 45, vijfde lid van de LIUD kan wanneer de gelegenheid ontbreekt tot opslag volgens de overige leden van deze bepaling, de opslag plaatsvinden op de wal en wel onder bewaking van ambtenaren.
Ontvankelijkheid
4.2.1
Het bedrag van de kosten van bewaking wordt bepaald op basis van het Retributie- en legesbesluit Inspectie der invoerrechten en accijnzen (AB 2001 no.90). In artikel 1 van dit besluit is vermeld dat voor het verrichten van de werkzaamheden bedoeld in artikel 100, tweede lid van de LIUD per uur, Afl. 20 wordt geheven. Dit besluit is ter uitvoering van de Retributieverordening.
4.2.2
In artikel 4, lid 2 van de Retributieverordening is bepaald dat ten aanzien van beslissingen, houdende vaststelling van de hoogte van de verschuldigde retributies, de artikelen 43 tot en met 47 van de Landsverordening inkomstenbelasting (AB 1991 no. GT 51), van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor “de Inspecteur” telkens wordt gelezen: degene die de hoogte van de retributies heeft vastgesteld. Over deze bepaling heeft het Gerecht in de uitspraak van 28 augustus 2017 (ECLI:NL:OGEAA:2017:677 ) het volgende overwogen:
“4.3 Tot 1 maart 2004 waren in de artikelen 43 tot en met 47 LIB bepalingen opgenomen inzake bezwaar en beroep. In artikel 43 en 44 LIB was bepaald dat de Inspecteur uitspraak diende te doen op een bij hem ingediend bezwaar tegen de aanslag. Ingevolge artikel 47 LIB kon hij die bezwaar had tegen de uitspraak op een bezwaarschrift binnen twee maanden beroep aantekenen bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.
4.4
Per 1 maart 2004 zijn de genoemde bepalingen in de LIB vervallen omdat toen voor de inkomstenbelasting soortgelijke algemene bepalingen in de per die datum in werking getreden Algemene landsverordening belastingen (hierna: de ALB) van toepassing werden. Dat betekende inhoudelijk voor de heffing van inkomstenbelasting geen verandering omdat ook in de nieuwe situatie de belastingrechter bevoegd bleef in inkomstenbelastingzaken. “
Het Gerecht heeft geoordeeld dat vanaf 1 maart 2004 die bepaling zo gelezen moet worden, dat met betrekking tot beslissingen over de vaststelling van de hoogte van de retributies de artikelen 17 tot en met 20 van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) van overeenkomstige toepassing zijn. Deze zienswijze is door het Hof bevestigd (zie ECLI: ECLI:NL:OGHACMB:2018:227).
4.2.3
Voormelde bepalingen van bezwaar en beroep gelden ook voor de kosten van bewaking. In artikel 17, lid 1, van de ALB is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. De nota’s hebben als dagtekening 5 augustus 2016 en 25 augustus 2016. Belanghebbende heeft op 7 januari 2017, derhalve na verloop van de bezwaartermijn, bezwaar gemaakt en om teruggaaf verzocht.
4.2.4
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. De bezwaarprocedure voor de kosten van bewaking is niet (duidelijk) geregeld. De onduidelijkheid is pas met de hiervoor vermelde uitspraken van het Gerecht en het Hof opgeheven. Aan belanghebbende kan daarom niet worden tegengeworpen dat hij ervan uitging dat hij een termijn van een jaar had (op basis van artikel 123, vijfde lid van de LIUD) om een verzoek om teruggaaf te doen. Het Gerecht acht de termijnoverschrijding derhalve verschoonbaar.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.1
In het onderhavige geval zijn de hoofdstukken II en IV van de LUID van belang. Hoofdstuk II gaat over invoer en hoofdstuk IV over doorvoer. De artikelen 45 en 100 LIUD zijn opgenomen in het hoofdstuk II. Artikel 45 LIUD ziet op de situatie van tijdelijke opslag van goederen die door schepen zijn gelost en ingeklaard (met vrachtlijsten) en waaraan nog geen douanebestemming zijn gegeven. Dit volgt uit de memorie van toelichting (MvT bij de Algemeene Verordening op den in-, uit- en doorvoer en de accijnzen, zitting 1907-1908, nr 2.). Over artikel 45 LIUD is het volgende vermeld:
“Het doel van den tijdelijken opslag is alleen dat, hetwelk bij de toelichting tot de derden Afdeling hierboven is omschreven. Hetgeen na den tijdelijken opslag volgen moet is aangifte tot invoer, doorvoer of opslag in entrepot”. In de toelichting op de derde Afdeling - Inklaring met vrachtlijsten - is vermeld: “De strekking van deze in vele landen gevolgde wijze van inklaring is, om stoomschepen in de gelegenheid te stellen onverwijld te lossen en weder te vertrekken, terwijl nog geen aangifte is gedaan. Daartoe blijven de goederen onder bewaring, genaamd “tijdelijke opslag”.
4.3.2
Niet in geschil is dat aan de goederen – middels het douanedocument D-171 – de douanebestemming doorvoer is gegeven. Daarbij geldt dat de douanebestemming van de achtergebleven goederen pas is gewijzigd toen met het opslagdocument (S-1405), daaraan een andere douanebestemming is gegeven. Dit betekent dat artikel 45 LIUD niet van toepassing is. De heffing van kosten van bewaking op basis van artikel 100, tweede lid is daarom niet mogelijk.
4.3.3
De achtergebleven goederen zijn douanegoederen en daarom aan douanetoezicht onderworpen. Op basis van artikel 146, derde lid LIUD zijn de bepalingen van hoofdstuk II over (onder andere) de bewaking en verzegeling van toepassing, behoudens de bepalingen van hoofdstuk IV. Ingevolge artikel 147 tweede lid van de LIUD (hoofdstuk IV) , zullen de voor doorvoer aangegeven goederen bij of dadelijk na de lossing en verificatie of visitatie worden verzegeld of geplombeerd, voor zover de aard het vereist of toelaat, of anders onder bewaking gesteld. Volgens deze bepaling dienen de goederen met douanebestemming doorvoer in beginsel te worden verzegeld. Hoewel deze bepaling ziet op een andere feitelijke situatie van doorvoer, dient naar oordeel van het Gerecht ook in dit geval verzegeling te worden toegepast. De sterk verouderde wetgeving voorziet immers niet in de situatie van doorvoer van goederen afkomstig uit een entrepot en evenmin in de situatie van containeropslag. Bovendien verzet de regelgeving zich niet tegen een analoge toepassing van artikel 147, tweede lid van de LIUD. De kosten van verzegeling zouden alsdan ingevolge de artikelen 146, derde lid van de LIUD in samenhang met artikel 100 LIUD voor rekening moeten komen van het Land.
4.3.4
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende recht op teruggaaf van de betaalde kosten van bewaking ten bedrage van Afl. 3.727,50.
4.4
Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij door de handelswijze van de douane een klant is kwijtgeraakt en financieel is benadeeld. Belanghebbende heeft de gestelde schade niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Reeds om die reden kan geen schadevergoeding worden toegekend.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting te kennen gegeven dat hij voor zichzelf als aangever procedeert. De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 Landsverordening beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op het verzoek om teruggaaf;
  • bepaalt dat teruggaaf wordt verleend van het bedrag van Afl. Afl. 3.727,50;
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl.25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Afl. 75
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300