ECLI:NL:OGEAA:2019:165

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
AUA201803225
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid van ontslag in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster], een onderzoeker arbeidsmarkt, en de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba. [Verzoekster] was in dienst van het Land op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar, die op 21 augustus 2017 inging. Op 20 augustus 2018 stelde het Land dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd, maar [verzoekster] betwistte dit en verzocht om vaststelling dat haar dienstverband nog steeds voortduurde. Ze eiste ook doorbetaling van haar salaris en herstel in haar functie.

De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoekster] op 11 oktober 2018, gevolgd door een verweerschrift van het Land. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2019 werd de zaak verder besproken. Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd op 20 augustus 2018, en dat [verzoekster] nog steeds in dienst was van het Land. Het Gerecht wees de vorderingen van [verzoekster] toe, inclusief de doorbetaling van haar salaris en het herstel in haar functie binnen zeven dagen na betekening van de uitspraak.

Het Gerecht benadrukte dat voor een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst opzegging vereist is, en dat de voorwaarden voor opzegging moeten voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het Land werd ook veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster]. Deze uitspraak onderstreept de bescherming van werknemers in het arbeidsrecht en de noodzaak voor werkgevers om zich aan de wettelijke opzegprocedures te houden.

Uitspraak

Beschikking van 5 maart 2019
Behorend bij AUA201803225
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: het Land,
vertegenwoordigd door: mr. M.P. Jansen (DWJZ).
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 11 oktober 2018;
- het verweerschrift met producties, overgelegd op de rolzitting van 27 november 2018;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 22 januari 2019.
1.2 Aan partijen is medegedeeld dat vandaag beschikking wordt gegeven.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 Op 21 augustus 2017 is [verzoekster], op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, in dienst van het Land getreden in de functie van onderzoeker arbeidsmarkt voor de duur van één jaar.
2.2 [verzoekster] heeft gewerkt tot 29 augustus 2018. Op die dag is zij op advies van Departamento Recurso Humano (DRH) door de Directeur van Directie Arbeid en Onderzoek (DAO) naar huis gestuurd.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoekster] verzoekt dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. a) voor recht verklaart dat het dienstverband tussen partijen niet op 20 augustus 2018 is geëindigd, maar dat dit nog steeds voortduurt, alsmede het Land veroordeelt om het salaris van [verzoekster] vanaf die datum door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd en het Land beveelt om [verzoekster] binnen 7 dagen na betekening van deze uitspraak weder te werk te stellen in haar reguliere functie, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,-- per dag dat het Land nalaat aan het bevel te voldoen;
althans
b) het aan [verzoekster] verleende ontslag kennelijk onredelijk verklaart;
c) het Land veroordeelt om de dienstbetrekking met terugwerkende kracht tot 20 augustus 2018 te herstellen en
d) met ingang van die dag het gebruikelijke loon aan [verzoekster] te betalen op de gebruikelijke wijze en tijden zolang het dienstverband bestaat;
e) bepaalt dat de veroordeling tot herstel van de dienstbetrekking en betaling van loon vervalt zodra het Land een vergoeding/afkoopsom betaalt van Afl. 31.920,--, met dien verstande dat de verplichting van het Land het salaris te betalen niet langer bestaat op het moment dat de vergoeding/afkoopsom aan [verzoekster] is betaald;
f) bepaalt dat het Land uiterlijk binnen twee weken na betekening van deze uitspraak gebruik zal maken van de vervalregeling door aan [verzoekster] uiterlijk op die datum voornoemde vergoeding/afkoopsom te betalen;
g) bepaalt dat het Land, indien het Land uiterlijk twee weken na betekening van deze uitspraak geen gebruik heeft gemaakt van de vervalregeling, ten behoeve van [verzoekster] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- per dag dat het Land de onder c en d verzochte deelvorderingen niet nakomt;
en zowel primair als subsidiair
h) het Land veroordeelt in de proceskosten
3.2
Aan dit verzoek legt [verzoekster] primair ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en het Land niet op 20 augustus 2018 is geëindigd, maar per die datum is omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd die opgezegd dient te worden.
[verzoekster] grondt haar verzoek subsidiair erop dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en het Land kennelijk onredelijk is beëindigd, nu het Land zich niet aan de maatstaven die gelden voor het opzeggen van een duurovereenkomst heeft gehouden.
3.3
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4. DE BEOORDELING
4.1 [
verzoekster] stelt dat zij nog altijd in dienst is van het Land, nu zij, na het verstrijken van de periode van één jaar, zijnde de duur waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, heeft doorgewerkt tot 29 augustus 2018. De arbeidsovereenkomst is volgens [verzoekster] dan ook omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd die opzegging behoeft.
4.2
Volgens het Land is [verzoekster] niet ontslagen, maar is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 20 augustus 2018 van rechtswege tot een einde gekomen. Dat [verzoekster] daarna op het werk is verschenen, betekent niet dat er een nieuwe overeenkomst is ontstaan. Voorts kan er geen sprake zijn van een stilzwijgende voortzetting, nu artikel 1615 f van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) toepassing mist.
4.3
Partijen zijn het erover eens dat de bepalingen van Titel 7A van het BW ingevolge artikel 1613 y lid 2 BW niet op de overeenkomst van toepassing zijn .
4.4
Vast staat dat [verzoekster] haar werkzaamheden na 20 augustus 2018 heeft voortgezet voor het Land en wel tot 29 augustus 2018. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat zij de voortgezette werkzaamheden met uitdrukkelijk goedvinden en onder instructie
van de directeur van DAO heeft verricht. Kennelijk was de directeur tevreden over de wijze waarop [verzoekster] haar werkzaamheden uitvoerde, nu uit de stukken blijkt dat hij bij brief van 10 juli 2018 aan DRH verzocht heeft om de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] te verlengen met een periode van zes maanden en na evaluatie daarvan de arbeidsovereenkomst eventueel om te zetten in een vaste dienstverband. Nu bij gebrek aan een toelichting, niet valt in te zien op welke rechtsgrond [verzoekster] haar werkzaamheden anders heeft verricht, moet ervan worden uitgegaan dat [verzoekster] de werkzaamheden na 20 augustus 2018 heeft verricht op grond van een verlengde dan wel nieuwe arbeidsovereenkomst.
4.5
Voor een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst is voorafgaande opzegging nodig. Nu op de arbeidsovereenkomst de zevende titel A van boek 7A toepassing mist, dient ten aanzien van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder opzegging kan plaatsvinden, aansluiting gezocht te worden bij de maatstaven en criteria die gelden voor het beëindigen/opzeggen van een duurovereenkomst in het algemeen.
4.6
Het Land heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op 20 augustus 2018 van rechtswege is geëindigd en dat zij om die reden de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet heeft opgezegd. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds bestaat en dat [verzoekster] derhalve nog in dienst is van het Land. Het onder a) verzochte zal om die reden worden toegewezen als na te melden. Omdat het gerecht ervan uitgaat dat het Land zich zal houden aan de uitspraak van het gerecht, zal geen dwangsom worden opgelegd.
4.7
Ten overvloede geeft het gerecht het Land het volgende mee. De voorwaarden om een duurovereenkomst op te zeggen, worden bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan ten slotte op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.8
Het Land is bij haar (rechts)handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook als op de arbeidsovereenkomst de zevende titel A van boek 7A toepassing mist, komt bij de invulling van dat waartoe het Land op grond van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de opzegging gehouden is, betekenis toe aan de omstandigheid dat het Land zich ook op grond van de algemene norm als goed werkgever heeft te gedragen en in dat verband komt aan de vijfde afdeling van de zevende titel A van boek 7A wel enige reflexwerking toe.
4.9 [
verzoekster] heeft subsidiair vorderingen ingesteld, maar die behoeven geen bespreking, nu de primaire vordering wordt toegewezen.
4.1
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het Land in de proceskosten van [verzoekster] worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
verklaart voor recht dat het dienstverband tussen partijen niet op 20 augustus 2018 is geëindigd, maar dat het nog steeds voortduurt;
veroordeelt het Land om het salaris van [verzoekster] vanaf 20 augustus 2018 door te betalen, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd;
beveelt het Land om [verzoekster] binnen 7 dagen na betekening van deze uitspraak weder te werk te stellen in haar reguliere functie van onderzoeker bij de DAO;
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure, die tot aan deze uitspraak aan de
kant van [verzoekster] worden begroot op Afl. 50,-- aan griffierechten en Afl. 2.500,-- aan salaris van de gemachtigde;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.