ECLI:NL:OGEAA:2019:11
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voortduren van bewaring van een vreemdeling en de ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 januari 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van een Colombiaanse vreemdeling, die in bewaring was gesteld door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De vreemdeling had op 6 december 2018 bezwaar gemaakt tegen het voortduren van haar bewaring en een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De zitting vond plaats op 11 december 2018, waarbij zowel de vreemdeling als de vertegenwoordiger van de Minister aanwezig waren. Het gerecht heeft partijen de gelegenheid gegeven om nadere inlichtingen te verschaffen tot 21 december 2018.
De rechter heeft overwogen dat, volgens de Lar, een verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking kan worden ingediend indien de uitvoering daarvan onevenredig nadeel zou opleveren. De rechter-commissaris had eerder de inbewaringstelling rechtmatig bevonden, maar de vreemdeling had ook een verzoek tot intrekking van het bevel tot inbewaringstelling ingediend. Het gerecht concludeerde dat er op het moment van het bezwaar geen fictieve afwijzende beschikking tot stand was gekomen, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing van de rechter werd gegeven door mr. M. Soffers en uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige beslissingen in zaken van vreemdelingenbewaring en de rechten van vreemdelingen om een spoedige rechterlijke toetsing te vragen. Het gerecht oordeelde dat de bewaring van de vreemdeling op 14 december 2018 was opgeheven, wat betekende dat er geen grond meer was voor het voortduren van de bewaring. De rechter concludeerde dat het verzoek van de vreemdeling niet-ontvankelijk was, en dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze uitspraak.