ECLI:NL:OGEAA:2018:89

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
E.J. 1873 van 2017/AUA201702255
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in arbeidsrechtelijke zaak met betrekking tot salarisschaal en onrechtmatige overheidsdaad

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de werknemer, vertegenwoordigd door mr. S.O.R.’G. Faarup, een verzoek ingediend tegen de stichting STICHTING EDUCACION PROFESSIONAL BASICO en het Land Aruba, vertegenwoordigd door respectievelijk mr. M.D. Tromp en mr. M.P. Jansen. De werknemer, die sinds 1 augustus 1991 als leraar lichamelijke oefening werkzaam is, verzoekt om herinschaling in salarisschaal 34 met terugwerkende kracht tot 2008, omdat hij van mening is dat hij ten onrechte in salarisschaal 27 is ingedeeld. De werkgever en het Land verzetten zich tegen de vorderingen van de werknemer en verzoeken om niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vorderingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2018 is gebleken dat de werknemer geen rechtsgronden heeft uiteengezet in zijn verzoekschrift. De werknemer stelt dat zijn verzoek tegen de werkgever is gebaseerd op nakoming van de arbeidsovereenkomst, terwijl het verzoek tegen het Land is gebaseerd op onrechtmatige overheidsdaad. Het Gerecht oordeelt dat de werknemer eerst de bestuursrechtelijke rechtsgang moet volgen, aangezien de Minister de salarisschaal vaststelt. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een onrechtmatige overheidsdaad.

Het Gerecht wijst de vorderingen van de werknemer zowel tegen de werkgever als tegen het Land af. De werkgever heeft geen vrijheid in de salarisindeling en voldoet aan de vastgestelde salarisschaal. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de werkgever als het Land, die elk zijn begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris gemachtigde. De beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen op 6 februari 2018.

Uitspraak

Beschikking van 6 februari 2018
Behorend bij E.J. 1873 van 2017/AUA201702255
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te Aruba,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.O.R.’G. Faarup,
hierna: de werknemer,
tegen
de stichting STICHTING EDUCACION PROFESSIONAL BASICO,
gevestigd te Aruba,
verweerster sub 1,
gemachtigde: mr. M.D. Tromp,
hierna: de werkgever,
en
de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
verweerder sub 2,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (ambtenaar in dienst van het Land),
hierna: het Land.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • verzoekschrift met bijlagen d.d. 6 september 2017,
  • verweerschrift met bijlagen van de werkgever,
  • verweerschrift van het Land,
  • extra productie van de werknemer,
  • pleitnota namens de werknemer,
  • pleitnota namens de werkgever,
  • pleitnota namens het Land.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018 in aanwezigheid van genoemde gemachtigden en de werknemer. De werkgever werd vertegenwoordigd door twee bestuursleden en het hoofd personeelszaken.
1.3.
De uitspraak vindt vandaag plaats.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
De werknemer is sinds 1 augustus 1991 in loondienst werkzaam van (rechtsvoorgangers van) de werkgever als leraar lichamelijke oefening. De werkgever beheert scholen voor lager beroepsonderwijs.
2.2.
Bij brief van 20 maart 2017 namens de werknemer aan de Minister van Onderwijs, Gezinsbeleid en Volwasseneducatie (hierna: de Minister) wordt onder andere het volgende bericht:
- ten onrechte is de werknemer ingedeeld in salarisschaal 27. Dat moet zijn 34;
- daarover heeft de werknemer enkele jaren eerder een bezwaarschrift ingediend maar dat is afgewezen;
- “Ondertussen heeft cliënt van de Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een verklaring ontvangen, waaruit blijkt dat de akte van bekwaamheid afgegeven op 24 juni 1989 hem wel degelijk de bevoegdheid heeft om onderwijs te geven in het vak lichamelijke opvoeding aan scholen voor primaire onderwijs 4-12, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (voorheen mavo) 12-16 en middelbaar beroepsonderwijs 16-20 alsmede volwassenonderwijs. Hiermede lijkt duidelijkheid te zijn verschaft over de vraag of hij kan worden aangemerkt als volledig bevoegde leerkracht voor de leeftijdsgroep 12-15 en dient te worden geconcludeerd, dat hij wel degelijk in schaal 34 kan worden ingeschaald en had moeten worden ingeschaald, gelijk zijn collega’s u bekend.
Middels deze moge ik Uwe Excellentie dan ook verzoeken om cliënt nu wel, en met terugwerkende kracht tot 2008 in te schalen (her inschalen) in schaal 34, danwel hem een voorlopige ontheffing te verlenen conform artikel 35 van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs, om zodoende in schaal 34 ingeschaald te worden. Gezien de betrokken instanties bekend worden geacht met dit dossier gaat cliënt ervan uit dat hij binnen een maand van u mag vernemen. Client is uiteraard bereid om dit verzoek nader toe te lichten en blijft in afwachting van uw uitnodiging om het een en ander met u te bespreken.”
2.3.
De Minister heeft op deze brief niet gereageerd.

3.DE VORDERINGEN

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen te nemen:
“[de werkgever] c.q. [het Land] op te dragen om binnen 30 dagen na het door U E.A. te geven beslissing [de werkgever] met terugwerkende kracht tot 2008 (al dan niet met de ontheffing krachtens artikel 35 van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs) in schaal 34 in te schalen;
[de werkgever] c.q. [het Land] te veroordelen om binnen 30 dagen na het door u te geven het verschil in salaris aan [de werknemer] uit te betalen;
subsidiair: iedere andere door U. E.A. in alle goede justitie te vermenen voorziening te treffen;
alles met veroordeling van [de werkgever] c.q. [het Land] in de kosten van dit geding.”
3.2.
De werkgever en het Land verzoeken het Gerecht om de werknemer in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen, waarbij de werkgever verzoekt om de werknemer in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht, voor zover nodig, hierna in.

4.DE BEOORDELING

4.1.
In het verzoekschrift wordt niet uitgelegd op welke rechtsgronden het berust. Tijdens de behandeling heeft de werknemer gesteld dat het verzoek tegen de werkgever is gebaseerd op nakoming van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek tegen het Land is gebaseerd op onrechtmatige overheidsdaad.
4.2.
Zowel de werkgever als het Land stellen dat de werknemer in zijn vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De werknemer betwist dat.
4.3.
Artikel 38 van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs luidt als volgt:
De salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan de rector of de directeur, de leraren en het overige personeel, worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
4.4.
Daaruit volgt de Minister bepaalt in welke salarisschaal een leraar wordt geplaatst, onder andere rekening houdende met de door de leraar behaalde kwalificaties, blijkende uit diploma’s en certificaten. Uit deze Landsverordening blijkt dat dit geldt voor het openbaar en het bijzonder onderwijs.
4.5.
Artikel 3 lid 1 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak luidt als volgt:
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een beschikking is betrokken.
4.6.
De werknemer kan dus bezwaar en beroep instellen. Artikel 9 lid 2 regelt dit ook voor de zogenaamde fictieve weigering. Tegen beschikkingen en fictieve weigeringen op grond van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs staat dus bezwaar bij de Minister en beroep bij de bestuursrechter open. Dit betekent dat er een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open staat. De (burgerlijke) rechter moet uit gaan van de salarisindeling die de Minister heeft vastgesteld. Er kan immers geen sprake zijn van een onrechtmatige overheidsdaad zolang de werknemer de bestuursrechtelijke rechtsgang niet heeft gevolgd. Nu de werknemer zich beroept op onrechtmatige overheidsdaad betekent dit dat de vorderingen tegen het Land worden afgewezen.
4.7.
Wat betreft de vorderingen van de werknemer tegen de werkgever geldt dat deze ook worden afgewezen. Terecht voert de werkgever namelijk aan dat de Minister de salarisschaal vaststelt en dat zij daarin op grond van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs geen vrijheid heeft. Zolang de werkgever aan de werknemer het vastgestelde salaris betaalt is er geen sprake van strijd met de beginselen van goed werkgeverschap.
4.8.
Nu de werknemer in het ongelijk is gesteld moet hij de proceskosten van de werkgever en het Land betalen.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
wijst de vorderingen tegen de werkgever en het Land af;
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris gemachtigde en aan de zijde van het Land begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris gemachtigde, en voor beide gedaagden op nihil aan verschotten.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare zitting van 6 februari 2018 uitgesproken, in aanwezigheid van de griffier.