In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van een Venezolaanse verzoekster die tegen haar verwijdering uit Aruba in beroep ging. De verzoekster, die sinds 2016 illegaal in Aruba verbleef, had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd, maar deze was afgewezen. De verzoekster had twee minderjarige kinderen die in Aruba geboren zijn en afhankelijk van haar zijn. De verzoekster stelde dat haar verwijdering enorme gevolgen zou hebben voor haar gezinsleven, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het Gerecht overwoog dat de verzoekster vooralsnog aannemelijk had gemaakt dat de verwijdering zou leiden tot een schending van haar recht op gezinsleven. De rechter benadrukte dat er een 'fair balance' moet worden gevonden tussen de belangen van de verzoekster en het algemeen belang van Aruba. De verzoekster had aangetoond dat de omstandigheden in Venezuela een belemmering vormden voor het uitoefenen van haar gezinsleven daar.
Uiteindelijk besloot het Gerecht het bevel tot verwijdering te schorsen, omdat de verwijdering een onevenredig nadeel voor de verzoekster zou opleveren. Het verzoek tot schorsing van het bevel tot inbewaringstelling werd afgewezen, omdat dit niet los kon worden gezien van het bevel tot verwijdering. De uitspraak werd gedaan door rechter E.M.D. Angela en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.