ECLI:NL:OGEAA:2012:3

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
L.A.R. nr. 1401 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van brieven uit personeelsdossier door ambtenaar

In deze Arubaanse zaak heeft appellante, werkzaam als ambtenaar bij de Directie Belastingen, verzocht om de verwijdering van twee brieven uit haar personeelsdossier. Deze brieven betroffen haar functioneren en waren afkomstig van de verweerster, de waarnemend directeur der belastingen. Appellante had verweerster op 24 januari 2012 verzocht om deze brieven te verwijderen, maar ontving hierop geen reactie. Vervolgens heeft zij op 22 mei 2012 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht, waarin zij verweerster verzocht om de brieven te verwijderen op basis van de Landsverordening persoonsregistraties.

Het gerecht heeft vastgesteld dat appellante niet-ontvankelijk is in haar beroep, omdat zij verzuimd heeft om eerst bezwaar te maken tegen het uitblijven van een beslissing van verweerster. Volgens de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) kan beroep alleen worden ingesteld tegen een beslissing op een bezwaarschrift. Het gerecht heeft echter besloten om het beroepschrift van appellante als bezwaarschrift te behandelen en door te zenden naar verweerster, in overeenstemming met de beginselen van behoorlijke rechtspleging.

De uitspraak, gedaan op 10 oktober 2012, concludeert dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is, maar dat het verzoek als bezwaarschrift moet worden behandeld. De griffier is opgedragen om het bezwaarschrift door te zenden naar verweerster, zodat deze alsnog kan reageren op het verzoek van appellante.

Uitspraak

Uitspraak van 10 oktober 2012
L.A.R. nr. 1401 van 2012
(voorheen geregistreerd als Gaza nr. 1401 van 2012)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) van:
[appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
procederende in persoon,
gericht tegen:
DE WAARNEMEND DIRECTEUR DER BELASTINGEN,
zetelend in Aruba,
VERWEERSTER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.

1.DE PROCEDURE:

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift op grond van artikel 16 van de Landsverordening persoonsregistraties, ingediend ter griffie op 22 mei 2012;
  • het aanvullend verzoekschrift, ingediend op 23 augustus 2012;
  • de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting op 27 augustus 2012.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN:

2.1
Appellante is als ambtenaar werkzaam bij de Directie Belastingen
2.2
Bij brief van 24 januari 2012 heeft appellante aan verweerster verzocht een tweetal brieven, afkomstig van verweerster, met betrekking tot appellantes functioneren uit haar personeelsdossier te verwijderen. Op dit verzoek is door verweerster niet gereageerd.
2.3
Bij brief van 21 mei 2012, ingediend ter griffie op 22 mei 2012, heeft verzoekster zich, onder verwijzing naar artikel 16 van de Landsverordening persoonsregistraties, tot het gerecht gewend met het verzoek verweerster te bevelen voormelde brieven uit haar personeelsdossier te verwijderen.

3.HET WETTELIJK KADER:

3.1
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening persoonsregistraties wordt daarin verstaan onder:
persoonsgegeven: een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele natuurlijke persoon;
persoonsregistratie: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens, die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd;
houder: degene die de zeggenschap heeft over een persoonsregistratie.
3.2
Ingevolge artikel 13, eerste lid, eerste volzin, van de Landsverordening persoonsregistraties kan degene aan wie overeenkomstig artikel 12 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, de houder schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist, voor het deel van de registratie onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift in de registratie voorkomen.
3.3
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Landsverordening persoonsregistraties, voor zover hier van belang, kan de betrokkene, indien de houder niet aan een verzoek als bedoeld in artikel 13 voldoet, zich wenden tot de rechter in eerste aanleg met het schriftelijk verzoek de houder te bevelen alsnog aan het verzoek te voldoen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is, indien de houder, bedoeld in het eerste lid, een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1 van de LAR, op beslissingen van deze houder die landsverordening van toepassing.

4.DE BEOORDELING:

4.1
Het gerecht acht aannemelijk dat het bij de Directie der Belastingen berustende personeelsdossier met betrekking tot appellante deel uitmaakt van een samenhangende verzameling van op verschillende personen (het personeel werkzaam bij deze directie) betrekking hebbende persoonsgegevens, die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd dan wel, met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens, systematisch is aangelegd. Haar personeelsdossier vormt derhalve onderdeel van een personeelsregistratie in de zin van de Landsverordening persoonsregistraties. Gelet op de inhoud van de brieven die appellante uit haar personeelsdossier verwijderd wenst te zien, lijdt het voorts geen twijfel dat deze brieven persoonsgegevens bevatten in de zin van deze landsverordening. Dit brengt mee dat appellante zich met een verzoek op grond van artikel 13 van deze landsverordening kon richten tot de houder van de personeelsregistratie.
Mede op grond van de mededeling door verweerster, neergelegd in één van de betrokken brieven, dat deze brief in appellantes personeelsdossier zal worden gevoegd, acht het gerecht voorts aannemelijk dat verweerster de zeggenschap heeft over de personeelsregistratie waarvan het personeelsdossier deel uitmaakt. Uit hoofde van de uitoefening van haar functie als waarnemend Directeur der Belastingen is verweerster voorts met enig openbaar gezag bekleed en derhalve bestuursorgaan in de zin van de LAR. Daaraan kan niet afdoen de stelling van appellante dat verweerster die functie (en daarmee haar zeggenschap over haar personeelsdossier) onbevoegdelijk uitoefent wegens het ontbreken van het noodzakelijke landsbesluit. De vraag naar de juistheid van die stelling maakt onderdeel uit van de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van verweerster, doch is niet bepalend voor de vaststelling of zij al dan niet als bestuursorgaan moet worden aangemerkt.
4.2
Het vorenstaande brengt, gelet op artikel 16, derde lid, van de Landsverordening persoonsregistraties, mee dat op het nalaten door verweerster om een beslissing te nemen op het verzoek van appellante van 24 januari 2012, de LAR van toepassing is. Het gerecht gaat er daarom vanuit dat appellante met haar op 22 mei 2012 ingediende verzoekschrift heeft beoogd beroep in stellen op grond van de LAR tegen het uitblijven van een beslissing op haar aan verweerster gerichte verzoek. Appellante heeft daarbij echter miskend dat zij, alvorens beroep in te stellen, tegen het uitblijven van die beslissing overeenkomstig artikel 9 van de LAR bij verweerster bezwaar had moeten maken. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de LAR kan immers slechts tegen een op bezwaarschrift genomen beslissing beroep worden ingesteld bij het gerecht.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is.
4.3
Het gerecht overweegt echter nog het navolgende.
In de LAR is niet met zoveel woorden een verplichting tot doorzending neergelegd, in het geval een bezwaar- of beroepschrift bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter is ingediend. Niettemin is het gerecht in het onderhavige geval van oordeel dat, gelet op de beginselen van behoorlijke rechtspleging zoals die ook tot uitdrukking komen in artikel 6.15 van de (Nederlandse) Algemene wet bestuursrecht, het beroepschrift van appellante als bezwaarschrift dient te worden aangemerkt en ter behandeling als zodanig doorgezonden dient te worden naar het bestuursorgaan dat de primaire (fictieve) beslissing heeft genomen, te weten verweerster. Met analoge toepassing van artikel 6:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient verweerster er bij de beoordeling van de tijdigheid van het bezwaarschrift van uit te gaan dat het bezwaarschrift op 22 mei 2012 (de datum van indiening ter griffie van het gerecht) bij haar is ingediend.
De griffier van het gerecht zal worden opgedragen om uiterlijk op de dag na die van de dagtekening van deze uitspraak het beroepschrift van appellante ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden naar verweerster.
Ten einde duidelijkheid te verschaffen omtrent de bij de verdere behandeling van het bezwaarschrift in acht te nemen termijnen, overweegt het gerecht dat voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van de LAR de datum van ontvangst door verweerster van het bezwaarschrift, na de verzending daarvan door de griffier, bepalend is.
4.4
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5. DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep van appellante niet-ontvankelijk;
bepaalt dat het beroepschrift aangemerkt dient te worden als bezwaarschrift in de zin van de LAR, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van appellante van 24 januari 2012;
draagt de griffier op het beroepschrift uiterlijk op de dag na die van de dagtekening van deze uitspraak ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden naar verweerster.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.