ECLI:NL:OGEAA:2018:76

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
AUA201701389
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid van de Gouverneur van Aruba bij toekenning van gratificaties aan ambtenaren

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om een gratificatie door de Gouverneur van Aruba aan een ambtenaar, klager, die het diploma Master of Science in Accounting heeft behaald. De Gouverneur heeft op 7 juni 2017 het verzoek van klager afgewezen, waarna klager bezwaar heeft gemaakt. De rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid dient terughoudend te zijn. Het gerecht moet enkel beoordelen of de Gouverneur in redelijkheid tot de afwijzing heeft kunnen komen en of hij daarbij niet in strijd heeft gehandeld met enige rechtsregel.

Klager stelt dat hij recht heeft op de gratificatie op basis van artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, en dat de afwijzing onterecht is omdat een collega van hem wel een gratificatie heeft ontvangen. De Gouverneur heeft echter aangevoerd dat klager al eerder is beloond voor zijn prestaties door hem te bevorderen naar de rang van accountant 1ste klasse, en dat het toekennen van een gratificatie zou neerkomen op een dubbele beloning.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager geen recht heeft op een gratificatie, omdat de bevoegdheid van de Gouverneur om deze te verlenen discretionair is. De rechter heeft geoordeeld dat de motivering van de Gouverneur om de gratificatie niet toe te kennen, namelijk dat klager al eerder is beloond, voldoende is. Klager's beroep op het gelijkheidsbeginsel is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van gelijke gevallen. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 29 januari 208
AUA201701389
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: K.J.D. Vis,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DRH).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 7 juni 2017 heeft verweerder klagers verzoek om het toekennen van een gratificatie in verband met het behalen van het diploma Master of Science in Accounting, afgewezen.
Op 6 juli 2017 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Op 7 september 2017 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld op 13 november 2017, alwaar klager in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klager kan zich niet verenigen met de in de beschikking van verweerder van 7 juni 2017 gegeven afwijzing op zijn verzoek om toekenning van een gratificatie in verband met het door klager op 6 oktober 2010 behaalde registeraccountantsdiploma. Klager voert hieraan toe – kort samengevat – aan dat de motivering van de bestreden afwijzing op een onjuiste motivering berust. Klager meent op grond van artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht recht te hebben op de verzochte gratificatie. Klager meent dat verweerder met de afwijzing in strijd handelt met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel. Klager doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel, daar een collega van klager een gratificatie van één maandsalaris toegekend heeft gekregen vanwege het behalen van de post-Hbo-opleiding Accountant Administratieconsulent.
2.2
Verweerder aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat klager reeds vervroegd voor het behalen van het accoutantsdiploma is beloond, nu hij reeds met ingang van 1 september 2009 naar de rang van accountant 1ste klasse (schaal 13) is bevorderd. Het toekennen van de verzochte gratificatie zou betekenen dat aan klager een dubbele beloning wordt toegekend, hetgeen in strijd is met de wettelijke regelingen, aldus verweerder.
2.3
Ingevolge artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond met onder andere een gratificatie.
2.4
In deze zaak is aan de orde de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan klager een gratificatie toe te kennen, wegens het op 6 oktober 2010 behalen van het registeraccountantsdiploma. Het gerecht stelt voorop dat een ambtenaar geen recht heeft op een gratificatie. De bevoegdheid van verweerder om aan een ambtenaar een gratificatie te verlenen is van discretionaire aard. Voor zover klager anders heeft willen betogen, slaagt dat betoog niet. De rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid dient terughoudend te zijn. Het gerecht dient daarbij slechts de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel.
2.5
Bij de beantwoording van die vraag neemt het gerecht de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Klager is sedert 1 april 2005 ambtenaar in tijdelijke dienst bij de Servicio di Impuesto y Aduana.
Klager is bij landsbesluit van 28 april 2008 , no. 74, met ingang van 1 september 2007 bevorderd naar de rang van adjunct-accountant 1ste klasse (schaal 12).
Bij landsbesluit van 4 januari 2011, no.7, is klager met ingang van 1 september 2009 bevorderd naar de rang van accountant 1ste klasse (schaal 13).
Klager heeft op 6 oktober 2010 het diploma van registeraccountant behaald en heeft bij brieven van 30 juni 2011, 30 december 2013 en 31 augustus 2016 aan verweerder verzocht om een gratificatie in verband met het behalen van voornoemd diploma.
2.6
Aan de bestreden beschikking om dit verzoek af te wijzen is als motivering ten grondslag gelegd, dat klager reeds bij landsbesluit van 4 januari 2011, no. 7, en dus alvorens het behalen van het registeraccountantsdiploma, door verweerder is beloond door hem met ingang van 1 september 2009 te bevorderen naar de rang van accountant 1ste klasse (schaal 13).
Naar het oordeel van het gerecht kan deze motivering de bestreden beschikking dragen. Vast staat immers dat klager op 1 september 2013 nog niet aan de wettelijke vereisten voldeed om te worden bevorderd naar de rang van accountant 1ste klasse, omdat hij het daarvoor benodigde registeraccountantsdiploma nog niet had behaald. Voor het oordeel dat de ter zake in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 neergelegde bevorderingsvereisten niet (meer) van toepassing zijn, zoals klager heeft betoogd, ziet het gerecht geen grond. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij om die reden reeds is beloond voor het behalen van dat diploma en dat voor het toekennen van een gratificatie geen grond bestaat.
2.7
Verweerder heeft verder uiteengezet dat de toekenning van een gratificatie aan de door klager bedoelde college met name was ingegeven door diens specifieke (fiscale) expertise en de schaarste aan personeel dat over die expertise beschikte. Dat deze omstandigheden zich in gelijke mate ten aanzien klager voordoen, is niet aannemelijk geworden. Het gerecht is dan ook van oordeel dat verweerder thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van gelijke gevallen geen sprake is. Klagers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
2.8
Nu geen van de aangevoerde gronden van het bezwaar slaagt is het bezwaar ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).