ECLI:NL:OGEAA:2018:758

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
AUA201803498
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van een verwijderingsbevel van een Venezolaanse vreemdeling in Aruba

In deze zaak heeft de Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek van een Venezolaanse vreemdeling, die in afwachting was van een vergunningsaanvraag, om schorsing van een verwijderingsbevel. De verzoeker, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, had bezwaar gemaakt tegen het bevel tot verwijdering dat op 28 oktober 2018 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De Minister had gesteld dat verzoeker illegaal in Aruba verbleef, aangezien zijn laatste verblijfsvergunning op 6 mei 2014 was verlopen en hij sindsdien geen nieuwe aanvraag had ingediend. Verzoeker voerde aan dat hij in afwachting was van een advies van het Departamento di Progreso Laboral en dat er zicht was op legalisering van zijn verblijf.

Het gerecht overwoog dat verzoeker na het verstrijken van zijn verblijfsvergunning illegaal in Aruba verbleef en dat er geen zicht was op legalisering. De rechter oordeelde dat de Minister op goede gronden had besloten tot verwijdering, aangezien verzoeker geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de afwijzing van zijn eerdere vergunningsaanvraag. Bovendien werd het beroep van verzoeker op het recht op 'family life' met zijn vader verworpen, omdat er geen medische noodzaak was aangetoond die zijn verblijf in Aruba rechtvaardigde.

Uiteindelijk werd het verzoek tot schorsing van het verwijderingsbevel afgewezen, en de rechter concludeerde dat er geen grond was om verzoeker in afwachting van zijn nog in te dienen vergunningsaanvraag in Aruba te laten verblijven. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en in het openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Uitspraak van 26 november 2018
AUA201803498

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mw. J. Harewood (DIMAS) en mr. V. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 28 oktober 2018, heeft verweerder de verwijdering van verzoeker bevolen.
Bij bevelschrift, gedateerd 28 oktober 2018, heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
Tegen het verwijderingsbevel heeft verzoeker op 30 oktober 2018 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft hij zich tot het gerecht gewend met het verzoek het verwijderingsbevel te schorsen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 november 2018, alwaar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigden voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv) kan de minister van Justitie uit Aruba verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
3. Verweerder heeft aan het bevel tot verwijdering ten grondslag gelegd dat verzoeker op 27 oktober 2018 door het Korps Politie Aruba, afdeling Vreemdelingentoezicht, al werkende werd aangetroffen zonder in het bezit te zijn van een daarvoor geldige verblijfstitel. Na onderzoek is gebleken dat verzoeker na het verstrijken van de geldigheidsduur op 6 mei 2014 van de hem laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf (met als doel tijdelijk verblijf zonder toestemming om te werken) zijn verblijf in Aruba zonder geldige verblijfstitel heeft voortgezet. Weliswaar is ten behoeve van verzoeker op 26 maart 2015 een aanvraag ingediend voor (een zesde) vergunning tot tijdelijk verblijf (met als doel het verrichten van arbeid in loondienst), doch op deze aanvraag is bij beschikking van 22 oktober 2015 afwijzend beslist. Nu verzoeker daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend is deze beschikking onherroepelijk geworden. Bij nader onderzoek is ook gebleken dat verzoeker hierna geen nadere aanvraag om verlenging van zijn periode van toelating heeft ingediend, aldus verweerder.
4. Verzoeker stelt zich - zo begrijpt het gerecht - op het standpunt dat de bestreden beschikking onrechtmatig is en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en met vaste jurisprudentie. Verzoeker was ten tijde van de aanhouding in afwachting van een advies van het Departamento di Progreso Laboral (DPL) in verband met zijn verzoek om toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt. Het staat dus niet vast dat er geen zicht bestaat op legalisering, aldus verzoeker.
5.1
Het gerecht overweegt dat verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba is gebleven en op 27 oktober 2018 zonder een geldige verblijfstitel is aangetroffen. De in artikel 19, eerste lid, onder b, van de Ltuv genoemde grond voor verwijdering doet zich dus voor, zodat verweerder bevoegd is het bevel te nemen.
5.2
Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een verwijderingsbevel, is in het bijzonder van belang of legalisering van de illegale verblijfstoestand van betrokkene in het vooruitzicht ligt. Daarvan is naar voorlopig oordeel thans geen sprake. De laatstelijk aan verzoeker verleende vergunning is op 6 mei 2014 verlopen. Verzoeker heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de afwijzende beschikking op zijn op 26 maart 2015 ingediende vergunningsaanvraag, zodat deze beschikking in rechte onaantastbaar is geworden. Hierna heeft verzoeker geen (nieuwe) aanvraag ingediend ter verlenging van zijn verblijfstitel. Sindsdien verblijft verzoeker dan ook illegaal in Aruba. Hetgeen verzoeker ter zake heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen.
5.3
Verzoeker heeft voorts een beroep gedaan op het recht op het voortzetten van zijn ‘family life’ met zijn vader in Aruba en heeft hiertoe - kort samengevat - aangevoerd dat zijn vader aan astma lijdt en voor medische zorg afhankelijk van verzoeker is.
Deze beroepsgrond faalt. Uit de stukken noch het besprokene ter zitting is, naar het oordeel van het gerecht, van medisch noodzakelijke zorg gebleken. Daarnaast heeft de door verzoeker aangekondigde maar nog in te dienen vergunningsaanvraag ook kennelijk slechts de strekking om te worden toegelaten met het oog op het verrichten van arbeid in loondienst en heeft dus geen betrekking op het voortzetten van zijn ‘family life’. Anders dan verzoeker heeft betoogd, leidt de inhoud van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 22 november 2016 (ECLI:NL:OGHACMB:2016:190) niet tot een ander oordeel.
5.4
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich derhalve op goede grond op het standpunt gesteld dat er geen grond is om verzoeker in afwachting van zijn – nog in te dienen – vergunningsaanvraag nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven. Het gerecht ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot verwijdering gebruik heeft kunnen maken.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen grond bestaat tot schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.