In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 2 oktober 2018 een beschikking gegeven in een alimentatiezaak tussen een vader en een moeder, die beiden in Aruba wonen. De vader, die in persoon procedeerde, verzocht om wijziging van een eerdere beschikking van 1 maart 2016, waarin was bepaald dat hij Afl. 350,- per kind per maand diende bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun drie minderjarige kinderen. De vader stelde dat hij inmiddels het eenhoofdig gezag over de oudste minderjarige had en dat deze bij hem woonde, waardoor de alimentatie voor deze minderjarige op nihil gesteld diende te worden. De moeder, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betwistte dit verzoek niet, maar de vader vroeg ook om een bijdrage van de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van de oudste minderjarige.
Het gerecht oordeelde dat de alimentatiebeschikking van 1 maart 2016 niet langer voldeed aan de wettelijke maatstaven door wijziging van omstandigheden. Het gerecht stelde vast dat de vader, belast met het eenhoofdig gezag, de oudste minderjarige verzorgde en opvoedde. Daarom werd de alimentatie voor deze minderjarige op nihil gesteld. De moeder werd verplicht om met ingang van heden Afl. 700,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de oudste minderjarige. De beschikking van 1 maart 2016 werd aldus gewijzigd, en de ouders hoefden over en weer geen alimentatie meer te betalen.
De beslissing werd genomen na zorgvuldige afweging van de financiële situatie van beide ouders, waarbij het gerecht rekening hield met hun inkomsten, lasten en de behoeften van de kinderen. De vader had geen draagkracht meer over na betaling van zijn lasten, terwijl de moeder in staat werd geacht om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de vader om meer of anders werd afgewezen.