ECLI:NL:OGEAA:2018:525

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
B.B. 1037 van 2017 / AUA201700867
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ouderlijke bijdrage en boekenfonds door stichting voor middelbaar onderwijs

In deze zaak vordert de Stichting Middelbaar Onderwijs Aruba (SMOA) betaling van een ouderlijke bijdrage en een bijdrage voor het boekenfonds van [Gedaagde], de ouder van een leerling van de bijzondere school Colegio Arubano. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen SMOA en [Gedaagde], waarin is vastgelegd dat SMOA onderwijs zal verzorgen en de benodigde boeken zal verstrekken, waarvoor [Gedaagde] een vergoeding verschuldigd is. [Gedaagde] heeft echter niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [Gedaagde] heeft zijn dochter ingeschreven op Colegio Arubano voor het schooljaar 2015-2016. Bij de inschrijving heeft hij een akte ondertekend waarin hij verklaarde de bijkomende kosten tijdig te betalen. Ondanks een betaling van Afl. 300,- heeft hij de resterende kosten van Afl. 1.134,- niet voldaan. SMOA heeft daarop een vordering ingesteld om het openstaande bedrag te innen.

Het gerecht heeft geoordeeld dat er een geldige overeenkomst bestaat tussen partijen en dat SMOA gerechtigd is om de ouderlijke bijdrage en de bijdrage voor het boekenfonds in rekening te brengen. Het beroep van [Gedaagde] op nietigheid van de overeenkomst wegens strijd met de Landsverordening voortgezet onderwijs is afgewezen, omdat deze wet niet bepaalt dat de kosten volledig door het Land worden vergoed. Het gerecht heeft [Gedaagde] veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en heeft de vordering in reconventie van [Gedaagde] afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 29 augustus 2018
Behorend bij B.B. 1037 van 2017 / AUA201700867
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de stichting
STICHTING MIDDELBAAR ONDERWIJS ARUBA,
te Aruba,
hierna te noemen: SMOA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood.

1.DE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeschikking van 23 augustus 2017;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de rolzitting van 13 september 2017;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de rolbeschikking van 29 november 2017;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie; tevens repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2. DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
SMOA is een particuliere stichting die de middelbare school Colegio Arubano beheert.
2.2
Colegio Arubano is een zogenoemde bijzondere school. De kosten van bijzondere scholen voor voortgezet onderwijs worden op grond van de Landsverordening voortgezet onderwijs (hierna: de Lvo) door het Land Aruba (hierna: het Land) vergoed.
2.3
Een dochter van [Gedaagde] is leerling van Colegio Arubano. Gedurende in elk geval het schooljaar 2015-2016 heeft zij onderwijs aan Colegio Arubano gevolgd.
2.4
In een akte van 12 augustus 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“Formulier betreffende voorwaarden bij de inschrijving schooljaar 2015-2016
Wij verzoeken u na lezing van de voorwaarden dit formulier te ondertekenen en bij Colegio Arubano in te leveren bij het ophalen van de boeken van uw kind. De inschrijving van uw kind is pas afgerond na ondertekening en inlevering van dit formulier. De afgifte van de leerboeken en ander materiaal zal pas plaats kunnen vinden na ontvangst van een ondertekend formulier. Ondergetekende(n) (…)
• verklaren kennis te hebben genomen van de voorwaarden bij de inschrijving van hun kind(eren) voor het onderwijs aan Colegio Arubano (…)
• verklaren de bijkomende kosten van ouderlijke bijdrage en boekenfonds zoals op hen van toepassing tijdig te betalen, al dan niet via een overeengekomen betalingsregeling.”
De akte is door [Gedaagde] ondertekend. Daarbij heeft hij na de laatste regel de zinsnede “e.e.a. met behoud van alle rechten” toegevoegd.
De in deze akte vermelde voorwaarden zijn weergegeven in een brief van het bestuur en de Raad van Toezicht van SMOA aan de ouders van haar leerlingen, “voorwaarden bij de inschrijving schooljaar 2015-2016.” Ten aanzien van de kosten is daarin het volgende vermeld: “De kosten van het onderwijs aan Colegio Arubano worden grotendeels door de overheid betaald via subsidie aan SMOA. Een deel van de kosten wordt echter niet door de overheid gesubsidieerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan sommige kosten voor de inrichting en organisatie van het leerproces, culturele en sportactiviteiten, transport bij evenementen, de aanschaf van (werk)boeken, literatuur, proefwerkpapier en bepaalde leermiddelen. Om deze kosten te dekken zijn wij genoodzaakt een ouderlijke bijdrage en een bijdrage voor het Boekenfonds te vragen van de ouders. Informatie hierover wordt u aan het begin van het schooljaar verstrekt. Ouders die de betreffende kosten niet kunnen betalen, kunnen op hun verzoek in aanmerking komen voor een betalingsregeling. (…) Bij het niet voldaan van uw rekeningen van ouderlijke bijdrage en boekengeld, zullen deze voorgelegd worden aan een incassobureau. De extra kosten (17,65%) zullen voor u rekening komen. Tevens geldt dat er geen diploma/rapport uitgereikt wordt aan uw kind.”
2.5
Op 12 augustus 2015 heeft [Gedaagde] de definitieve boekenlijst voor zijn dochter voor het schooljaar 2015-2016 voor ontvangst ondertekend. Op die lijst staat een aantal gehuurde en een aantal gekochte boeken, voor een totaal bedrag van Afl. 1.300,-.
2.6
De ouderlijke bijdrage die Colegio Arubano voor het volgen van onderwijs aan ouders van leerlingen in rekening brengt is voor het schooljaar 2015-2016 vastgesteld op Afl. 210,-.
2.7 [
Gedaagde] heeft de ouderlijke bijdrage en de bijdrage voor het boekenfonds ten behoeve van zijn dochter voor het schooljaar 2015-2016 niet geheel voldaan. Op 12 augustus 2015 heeft hij een betaling van Afl. 300,- gedaan.

3.DE VORDERINGEN EN DE VERWEREN

In conventie
3.1
SMOA vordert, na wijziging van eis, – uitvoerbaar bij voorraad – [Gedaagde] te bevelen tot betaling van Afl. 1.134,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
Aan deze vordering legt SMOA ten grondslag dat tussen haar en [Gedaagde] een overeenkomst is gesloten, ertoe strekkende dat SMOA, onder verstrekking van leerboeken, onderwijs verschaft aan de dochter van [Gedaagde], waarvoor [Gedaagde] geldelijke bijdragen verschuldigd is. Van zijn zijde is [Gedaagde] zijn verplichtingen niet geheel nagekomen, aldus SMOA.
3.3 [
Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt hierna ingegaan.
In reconventie
3.4 [
Gedaagde] vordert SMOA te veroordelen tot afgifte van het rapport van zijn dochter over het schooljaar 2015-2016.
3.5
Aan deze vordering legt hij ten grondslag dat SMOA ten onrechte niet heeft voldaan aan haar verplichting daartoe.
3.6
SMOA heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt hierna ingegaan.

4.DE BEOORDELING

In conventie
4.1
Bij voormelde beschikking van 23 augustus 2017 heeft het gerecht de zaak naar de rolzitting van 13 september 2017 verwezen voor conclusie van eis zijdens SMOA. Daarbij heeft het gerecht verstaan dat indien SMOA dan niet verschijnt of op of voor die dag ter griffie geen schriftelijke conclusie van eis indient, zij geacht wordt haar vordering te hebben ingetrokken. Vast staat dat SMOA op de desbetreffende rolzitting is verschenen en daarbij heeft gepersisteerd bij haar vordering, zoals neergelegd in het op 17 mei 2017 ingediende verzoekschrift. Reeds om deze reden kan, gelet op voormelde beslissing van het gerecht, het betoog van [Gedaagde] dat SMOA geacht moet worden haar vordering te hebben ingetrokken niet slagen.
4.2
In dit geding is in geschil of tussen partijen een overeenkomst geldt, en, zo ja, wat deze inhoudt en welke verplichtingen daar voor partijen over een weer uit voortvloeien.
4.3
Het gerecht is van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht geldt, waarbij SMOA zich heeft verbonden onderwijs te verzorgen aan de dochter van [Gedaagde] en haar daarbij de benodigde boeken te verschaffen, waarvoor [Gedaagde] op zijn beurt een vergoeding verschuldigd is, in de vorm van een ouderlijke bijdrage en een bijdrage voor het boekenfonds. Dat valt uit de akte van 12 augustus 2015 af te leiden. Dat [Gedaagde] daarop heeft aangetekend “e.e.a. met behoud van alle rechten” betekent niet dat daarmee geen overeenkomst is aangegaan. Voorts is daarmee een voorbehoud gemaakt noch een ontbindende of opschortende voorwaarde opgenomen. Voor zover aan de toevoeging enige betekenis toekomt, is deze slechts dat [Gedaagde] daarmee te kennen heeft gegeven zijn mogelijke rechten niet prijs te geven.
4.4
Het verweer van [Gedaagde] dat SMOA de ouderlijke bijdrage en de bijdrage voor het boekenfonds niet aan hem in rekening mocht brengen, omdat ingevolge de Lvo de kosten voor bijzondere scholen door het Land worden vergoed, begrijpt het gerecht als een beroep op nietigheid van de overeenkomst, voor zover daarbij deze verplichting is overeengekomen, wegens strijd met een wettelijke bepaling. Naar het oordeel van het gerecht slaagt dat beroep niet. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Anders dan [Gedaagde] betoogt, is in de Lvo niet bepaald dat het Land de kosten van het bijzonder onderwijs volledig vergoed. Zo is in artikel 68, eerste lid, van de Lvo bepaald dat de vergoeding van de stichtings- en inrichtingskosten van een bijzondere school het bedrag omvat van de kosten waarvan de Minister bij de goedkeuring heeft bepaald dat zij voor vergoeding in aanmerking komen. Aldus is niet bepaald dat de daadwerkelijke stichtings- en inrichtingskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Onder inrichtingskosten wordt ingevolge artikel 66, aanhef en onder d, van de Lvo verstaan de kosten van het aanschaffen van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing niet strekt ter vervanging van leer- en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering van gebruik. Voorts biedt de Lvo in zijn algemeenheid evenmin grondslag voor vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte exploitatiekosten. Deze zijn ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Lvo onderhavig aan maximering, aan de hand van per drie jaar door de Minister vastgestelde bedragen per lokaal, onderscheidenlijk per leerling, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk het aantal lokalen en leerlingen. Ingevolge artikel 80, eerste lid, van de Lvo ten slotte mag een schoolbestuur, in het geval dat de werkelijke uitgaven voor exploitatie het totaal van de vergoedingen exploiteert, het verschil tot ten hoogste 20% bestrijden uit de vergoedingen over het volgende kalenderjaar.
Nu in de Lvo geen wettelijke grondslag voor volledig door het Land gesubsidieerd bijzonder onderwijs is vastgelegd en daarin evenmin een wettelijke beperking is opgenomen die in de weg staat aan het in rekening brengen van bijdragen aan ouders, is SMOA gerechtigd om ter bekostiging van de overige, niet door het Land gesubsidieerde kosten, ouders bijdragen in rekening te brengen en daaraan de door haar vastgestelde voorwaarden te verbinden (vergelijk het vonnis in kort geding van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 21 juni 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:62). Aldus is de overeenkomst, waarbij [Gedaagde] zich heeft verbonden om voor het verzorgen van bijzonder onderwijs aan zijn dochter en het haar ter beschikking stellen van boeken een vergoeding te betalen, niet in strijd met een wettelijke bepaling en derhalve niet om die reden nietig.
4.5
Het verweer van [Gedaagde] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij wordt gehouden aan de uit de overeenkomst voor hem voortvloeiende verplichting te betalen voor de boeken die SMOA gedurende het schooljaar 2015-2016 aan zijn dochter beschikbaar heeft gesteld, faalt evenzeer. Ook indien wordt aangenomen dat het Land de kosten voor de aanschaf van schoolboeken aan SMOA volledig subsidieert, zoals [Gedaagde] stelt, brengt dat op zichzelf niet met zich dat SMOA niet gerechtigd is voor de verhuur en verkoop van schoolboeken een boekenfonds op te zetten. Een gerechtvaardigde reden daartoe kan zijn om de totale exploitatiekosten te dekken. SMOA heeft onbetwist gesteld dat gedurende de jaren 2015 en 2016 de gesubsidieerde materiële exploitatiekosten minder dan 50% van de begrote materiële exploitatiekosten bedroegen. Of SMOA meer subsidie voor schoolboeken ontvangt dan de daadwerkelijk door haar daarvoor gemaakte kosten, speelt in zoverre dan ook geen rol in de rechtsverhouding tussen SMOA en [Gedaagde], maar kan dat slechts spelen in die tussen SMOA en het Land. Voorts heeft SMOA onbetwist gesteld dat [Gedaagde] niet gehouden was om via haar boekenfonds schoolboeken te huren of te kopen, hetgeen hij voor het schooljaar 2016-2017 ook niet heeft gedaan. Voor het schooljaar 2015-2016 is [Gedaagde] evenwel uit vrije wil een overeenkomst tot huur en koop van schoolboeken met SMOA aangegaan.
4.6
De conclusie is dat voor [Gedaagde] de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van de ouderlijke bijdrage en de bijdrage voor het boekenfonds is blijven bestaan. Nu de ouderlijke bijdrage voor het schooljaar 2015-2016 Afl. 210,- bedroeg en uit de door [Gedaagde] ondertekende definitieve boekenlijst valt af te leiden dat aan zijn dochter voor dat schooljaar voor een bedrag van Afl. 1.300,- aan schoolboeken te huur en te koop is afgegeven, brengt deze verbintenis met zich dat [Gedaagde] SMOA over het schooljaar
2015-2016 een bedrag van Afl. 1.510,- verschuldigd is. Daarvan heeft hij reeds Afl. 300,- betaald, zodat een bedrag van Afl. 1.210,- resteert.
4.7
Ten aanzien van de opeisbaarheid van deze vordering, overweegt het gerecht als volgt. Bij voormelde beschikking van 23 augustus 2017 heeft het gerecht geoordeeld dat SMOA de vordering door indiening van het inleidend verzoekschrift opeisbaar heeft gemaakt. Als SMOA een vordering heeft, is die vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift opeisbaar en rentedragend, nu SMOA rente vordert vanaf de dag van het verzoekschrift. Gelet hierop, is niet van belang of al eerder ingebrekestellingen werden ontvangen door [Gedaagde], aldus het gerecht bij die beschikking. [Gedaagde] heeft opnieuw aangevoerd dat hij ter zake nimmer door SMOA in gebreke is gesteld, derhalve niet in verzuim is geraakt, niet in zijn verplichtingen is tekortgeschoten, zodat SMOA jegens hem geen opeisbare vordering heeft. Daarmee heeft hij echter niet aangevoerd dat en waarom het gerecht thans niet van zijn eerder ter zake gegeven oordeel dient uit te gaan. Ook overigens ziet het gerecht geen aanleiding om van dat oordeel terug te komen.
Overigens heeft [Gedaagde], ervan uitgaande dat hij niet eerst door SMOA in gebreke is gesteld, daarvan in zoverre geen nadeel ondervonden. Ook handende dit geding is zijn standpunt immers steeds geweest dat hij niet tot betaling gehouden is.
4.8
Voor zover [Gedaagde] heeft aangevoerd dat SMOA geen recht heeft op nakoming van zijn zijde, omdat SMOA niet desverzocht een specificatie van de in rekening gebrachte bijdragen heeft overgelegd, zodat sprake is van schuldeisersverzuim, faalt dat betoog evenzeer. Daargelaten of SMOA daartoe gehouden was, heeft zij daarmee [Gedaagde] op geen enkele wijze belet om aan zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Deze strekten tot betaling van een tweetal bijdragen, de ouderlijke bijdrage, waarvan het hem bekend was dat deze voor het schooljaar 2015-2016 wederom op Afl. 210,- was vastgesteld, en de bijdrage voor de huur en koop van schoolboeken, waarvoor hij een gespecificeerd overzicht heeft ontvangen.
4.9
Anders dan [Gedaagde] aanvoert, heeft SMOA niet ten onrechte nagelaten de openstaande schuld te verrekenen met door hem (teveel) betaalde bedragen van Afl. 300,- per schooljaar. Op 12 augustus 2015 en op 15 augustus 2016 heeft [Gedaagde] Afl. 300,- betaald. Zoals hiervoor onder 4.6 is vermeld, heeft SMOA de openstaande schuld verminderd met de betaling uit 2015, waarna een bedrag van Afl. 1.210,- resteerde. Ook het bedrag van Afl. 90,- dat resteert na vermindering van het in 2016 betaalde bedrag van Afl. 300,- met de voor het schooljaar 2016-2017 verschuldigde ouderlijke bijdrage van Afl. 210,- heeft SMOA op de openstaande schuld voor het schooljaar 2015-2016 in mindering gebracht. Nu SMOA niet heeft betwist dat [Gedaagde] voor het schooljaar 2014-2015 Afl. 3,- te veel heeft betaald, komt het beroep op verrekening van [Gedaagde] in zoverre voor toewijzing in aanmerking. Dat betekent dat thans een schuld van Afl. 1.117,- openstaat (Afl. 1.210,- -/- Afl. 90,- -/- Afl. 3,-).
4.1
De buitengerechtelijke kosten zullen conform het procesreglement worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 375,- nu voldoende gesteld en gebleken is dat daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt.
4.11 [
Gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie
4.12
Het gerecht begrijpt het betoog van [Gedaagde] aldus dat SMOA niet heeft voldaan aan de voor haar uit de tussen partijen geldende onderwijsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Op grond van die overeenkomst was SMOA gehouden om voor het schooljaar 2015-2016 aan zijn dochter een rapport uit te geven, hetgeen zij ten onrechte niet heeft gedaan, aldus [Gedaagde].
4.13
Het gerecht is om de navolgende redenen van oordeel dat SMOA niet uit hoofde van een tussen partijen geldende overeenkomst gehouden was om het desbetreffende rapport uit te geven. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het volgende vast komen te staan. Tussen partijen geldt een overeenkomst, op grond waarvan SMOA gehouden is onderwijs te verzorgen aan de dochter van [Gedaagde] en haar daarbij de benodigde boeken te verschaffen. Daarvoor is [Gedaagde] op zijn beurt SMOA een vergoeding verschuldigd, in de vorm van een ouderlijke bijdrage en een bijdrage voor het boekenfonds. [Gedaagde] heeft niet aan de voor hem uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voldaan. Deel van de overeenkomst maakte ook uit de afspraak dat indien de verschuldigde bijdragen niet door de ouders worden voldaan, aan het desbetreffende kind geen rapport wordt uitgereikt. Daartegenover staat dat SMOA onbetwist heeft gesteld dat zij op haar beurt voor het overige wel aan haar verplichtingen heeft voldaan, nu zij voor de dochter van [Gedaagde] gedurende dat schooljaar onderwijs heeft verzorgd en haar daarbij de benodigde boeken heeft verschaft. De dochter is verder over gegaan en haar inschrijving voor het daarop volgende schooljaar is ook door SMOA geaccepteerd, aldus SMOA.
4.14 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.DE UITSPRAAK

het gerecht:
In conventie
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan SMOA van een bedrag van Afl. 1.117,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2017 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan SMOA van een bedrag van Afl. 375,- wegens buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van SMOA worden begroot op Afl. 100,- aan griffierecht en Afl. 500,- aan salaris van de gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van SMOA worden begroot op Afl. 500,- aan salaris van de gemachtigde;
In conventie en in reconventie
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.