ECLI:NL:OGHACMB:2016:62

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
KG 1117/15 ghis 76730 – H 395/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schoolgeld door Stichting Katholiek Onderwijs Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin SKOA werd verboden om betaling van het voor het schooljaar 2015-2016 verhoogde school- en aircogeld verplicht te stellen aan de ouders van leerlingen. De ouders, aangeduid als [geïntimeerden] c.s., weigerden te betalen en stelden dat het Land Aruba verantwoordelijk is voor de volledige bekostiging van het bijzonder onderwijs. SKOA had het schoolgeld verhoogd van Afl. 75,00 naar Afl. 175,00 en voerde een systeem van (her)inschrijving in dat gekoppeld was aan de betaling van het schoolgeld. De ouders vorderden schorsing van deze beslissing en een verbod voor SKOA om gevolgen te verbinden aan het niet betalen van het schoolgeld.

Het Hof oordeelde dat er geen wettelijke basis is voor het gratis beschikbaar stellen van onderwijs in Aruba. De artikelen van internationale verdragen en de Staatsregeling van Aruba scheppen geen directe rechten en verplichtingen tussen burgers en stichtingen. Het Hof concludeerde dat SKOA gerechtigd is om schoolgeld te heffen ter bekostiging van de niet door het Land gesubsidieerde kosten. De hoogte van het schoolgeld werd als redelijk beoordeeld, en het Hof oordeelde dat de toegankelijkheid van het onderwijs niet in het gedrang kwam. De vorderingen van [geïntimeerden] c.s. werden afgewezen, en het Hof vernietigde het eerdere vonnis, waarbij SKOA in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnisno.:
Registratienummer: KG 1117/15 ghis 76730 – H 395/15
Uitspraak: 21 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak in kort geding van:
de stichting
STICHTING KATHOLIEK ONDERWIJS ARUBA,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.D. Tromp,
tegen
[GEÏNTIMEERDEN] en de in de aan dit vonnis gehechte lijst genoemde andere personen,
allen wonende in Aruba,
oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa.
Partijen zullen hierna ook SKOA en [geïntimeerden] c.s. worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 8 juli 2015. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2
SKOA is tijdig in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 29 juli 2015 van een daartoe strekkende akte van hoger beroep. Op 20 augustus 2015 heeft SKOA een memorie van grieven, met producties, ingediend waarbij tien grieven zijn voorgedragen en toegelicht. SKOA heeft in de memorie geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van beide instanties.
1.3 [
geïntimeerden] c.s. hebben op 24 september 2015 per fax een memorie van antwoord ingediend. Hierbij hebben zij de grieven van SKOA bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van SKOA in de proceskosten.
1.4
Op 24 mei 2016 hebben partijen ten overstaan van het Hof mondeling pleidooi gevoerd. Namens SKOA is verschenen C.B.A. Coffie, voorzitter van het bestuur van SKOA, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [geïntimeerden] c.s. hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde voornoemd. De gemachtigden hebben de standpunten van partijen nader toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnota’s.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Bij de beoordeling van het hoger beroep neemt het Hof het volgende tot uitgangspunt.
2.2
SKOA is een particuliere instelling die in Aruba onderwijs verzorgt en de opvoeding in de Rooms Katholieke geest behartigt. SKOA heeft 47 scholen onder haar beheer, waaronder kleuterscholen, basisscholen, mavoscholen en een school voor speciaal onderwijs. Deze scholen gelden als bijzondere scholen.
2.3
Voor het schooljaar 2015-2016 heeft SKOA het schoolgeld verhoogd van
Afl. 75,00 naar Afl. 175,00. Verder heeft zij een systeem van (her)inschrijving op alle scholen geïntroduceerd dat is gekoppeld aan de (aan)betaling van het schoolgeld. Daarnaast heeft SKOA voor de scholen die zijn voorzien van een airco, een bedrag van Afl. 150,00 aan aircogeld vastgesteld. Dit bedrag wordt niet door SKOA maar door (oudercommissies van) de scholen zelf in rekening gebracht.
2.4
De kinderen van [geïntimeerden] c.s. zijn leerlingen van scholen van SKOA. [geïntimeerden] c.s. hebben geweigerd (een gedeelte van) het door SKOA vastgestelde school- en aircogeld voor het schooljaar 2015-2016 te betalen, stellende - kort samengevat - dat het Land de kosten van het bijzonder onderwijs volledig dient te vergoeden en dat SKOA derhalve niet is gerechtigd om van ouders betaling van schoolgeld te verlangen.
2.5
Artikel 28 van het door Aruba geratificeerde Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) luidt - voor zover van belang - als volgt:
“28.1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich er met name toe:
a. primair onderwijs verplicht te stellen en voor iedereen gratis beschikbaar te stellen;
(…)
c. met behulp van alle passende middelen hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een ieder naar gelang zijn capaciteiten;
(…)”
2.6
Artikel 13 van het door Aruba geratificeerde Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (hierna: IVESC) luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1 De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op onderwijs. (…)
2 De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat, ten einde tot een volledige verwezenlijking van dit recht te komen:
  • a)
  • b)
(…)”
2.7
Artikel I.20, lid 1, van de Staatsregeling van Aruba (hierna: de Staatsregeling) bepaalt dat het onderwijs een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering is. Blijkens de Toelichting bij de Staatsregeling is de mate waarin deze zorgplicht voor de overheid wordt omgezet in daadwerkelijke verzorging en voorzieningen uiteraard afhankelijk van de middelen die hiervoor ter beschikking worden gesteld.
2.8
Ingevolge artikel 1.20, lid 7, van de Staatsregeling wordt het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd en worden voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas verleend.
Blijkens de Toelichting bij de Staatsregeling regelt dit artikel in de eerste plaats de financiële gelijkstelling tussen het bijzonder en het openbaar algemeen vormend lager onderwijs. Ook het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs hebben recht op bijdragen uit de openbare kas, echter is de overheid niet verplicht de bekostiging volgens dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs te bepalen.
2.9
In de Landsverordening Kleuteronderwijs, de Landsverordening Basisonderwijs en de Landsverordening Voortgezet Onderwijs (hierna: de onderwijsverordeningen), in hoofdstuk “wijze van bekostiging”, is het bekostigingssysteem ten aanzien van bijzondere scholen neergelegd. Hierin is bepaald dat de in de desbetreffende Landsverordening genoemde kosten van de bijzondere scholen door het Land worden vergoed, voor zover de Minister daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht. Verder is bepaald dat de vergoeding van de in de desbetreffende Landsverordening genoemde exploitatiekosten is gebonden aan een maximum.

3.De beoordeling

3.1 [
geïntimeerden] c.s. vorderen kort samengevat:
-primair schorsing dan wel opschorting van de beslissing van SKOA tot vaststelling van het school- en aircogeld op respectievelijk Afl. 175,00 en Afl. 150,00 per leerling totdat in de bodemprocedure ter zake is beslist, onder bepaling van een dwangsom;
-subsidiair een verbod voor SKOA om aan het niet voldoen door [geïntimeerden] c.s. van het door SKOA voor het schooljaar 2015-2016 vastgestelde school- en aircogeld het gevolg te verbinden dat de desbetreffende leerling(en) niet (her)ingeschreven wordt of worden voor dat schooljaar;
-meer subsidiair dat te dezen enige ander juist voorkomende voorziening zal worden getroffen.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft het GEA SKOA verboden om betaling van het door haar voor het schooljaar 2015-2016 verhoogd vastgestelde school- en/of aircogeld verplicht te stellen voor [geïntimeerden] c.s. en om aan het uitblijven van betaling door [geïntimeerden] c.s. van (een deel van) dat vastgestelde school- en/of aircogeld enig gevolg te verbinden totdat in de bodemprocedure ter zake is beslist, onder bepaling van een dwangsom. Tegen dit oordeel heeft SKOA hoger beroep ingesteld.
3.3
Kern van dit geschil is de beantwoording van de vraag of het Land is gehouden om 100% van de daadwerkelijke kosten van het bijzonder onderwijs te vergoeden, met andere woorden of sprake is van gratis - volledig door het Land gesubsidieerd - bijzonder onderwijs in Aruba.
3.4
Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Aruba heeft thans (nog) geen wettelijke basis voor het gratis beschikbaar stellen van onderwijs. Noch in de Staatsregeling noch in de onderwijsverordeningen is het recht op gratis onderwijs vastgelegd. Artikel 28 IVRK en artikel 13 IVESC behelzen een opdracht aan het Land om (geleidelijk) wetgeving te ontwikkelen teneinde gratis onderwijs voor een ieder beschikbaar te stellen. Deze artikelen scheppen geen rechten en verplichtingen tussen burgers en stichtingen onderling, in dit geval tussen [geïntimeerden] c.s. en SKOA. In de Staatsregeling is vastgelegd dat het Land een zorgplicht ten aanzien van het onderwijs heeft en dat het bijzonder onderwijs uit de openbare kas wordt bekostigd. Blijkens de Toelichting bij de Staatregeling is deze zorgplicht afhankelijk van de financiële middelen die daarvoor ter beschikking worden gesteld. In de onderwijsverordeningen is vastgelegd dat het Land de kosten van het bijzonder onderwijs, die door de Minister zijn goedgekeurd, vergoedt waarbij de vergoeding van de exploitatiekosten is gebonden aan een maximum. Hieruit volgt reeds, anders dan [geïntimeerden] c.s. hebben betoogd, dat het Land thans niet verplicht is de daadwerkelijke kosten van het bijzonder onderwijs volledig te vergoeden. In het onderhavige geval is aannemelijk dat het Land de kosten van het bijzonder onderwijs niet volledig maar gedeeltelijk aan SKOA vergoedt.
3.5
Nu in de Staatsregeling en/of de onderwijsverordeningen geen wettelijke grondslag voor volledig door het Land gesubsidieerd (gratis) onderwijs is vastgelegd en evenmin een wettelijke beperking is opgenomen die in de weg staat aan het in rekening brengen van schoolgeld, is SKOA gerechtigd - ter bekostiging van de overige, niet door het Land gesubsidieerde kosten - schoolgeld te heffen en ook om daaraan de door haar vastgestelde voorwaarden te verbinden.
3.6
Met betrekking tot de hoogte van het schoolgeld overweegt het Hof nog het volgende. Openbaar en/of bijzonder onderwijs dient voor een ieder toegankelijk te zijn. De hoogte van het schoolgeld vindt hierin haar begrenzing. Naar het oordeel van het Hof kan in zijn algemeenheid niet worden gezegd dat de hoogte van het door SKOA vastgestelde bedrag aan schoolgeld, te weten Afl. 175,- per jaar per leerling, de toegang tot het onderwijs verhindert. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat SKOA voorziet in de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen en voorts dat via de Directie Sociale Zaken bijzondere bijstand kan worden verkregen ter bekostiging van het schoolgeld. In onderhavige gevallen is overigens niet aannemelijk geworden dat [geïntimeerden] c.s. niet in staat zijn het schoolgeld te betalen.
3.7.
Voor het in rekening brengen van schoolgeld geldt verder de voorwaarde dat dit noodzakelijk is ter bekostiging van de kosten van het onderwijs, waartoe dus niet behoren de kosten van buitenschoolse activiteiten. Het Hof acht aannemelijk dat aan deze voorwaarde is voldaan. [geïntimeerden] c.s. hebben weliswaar gesteld dat dit niet (geheel) het geval is, maar SKOA heeft dit gemotiveerd betwist en voor een nader onderzoek daarnaar biedt deze procedure geen ruimte. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat SKOA niet heeft gedaan wat van haar mocht worden verlangd om (alsnog) het Land ertoe te bewegen haar tekorten aan te vullen. Ook voor nader onderzoek naar die stelling is in deze procedure geen plaats.
3.8.
Met betrekking tot het aircogeld heeft SKOA onbetwist gesteld dat zij dit niet verplicht stelt en aan het niet betalen daarvan ook geen gevolgen verbindt. Volgens SKOA is het een aangelegenheid van de scholen en oudercommissies, hetgeen [geïntimeerden] c.s. niet hebben weerlegd. Dit neemt niet weg dat SKOA de bevoegdheid heeft om de hoogte van het door de scholen dan wel oudercommissies in rekening te brengen aircogeld vast te stellen. SKOA dient bij de uitoefening van die bevoegdheid de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Het aircogeld mag tezamen met het schoolgeld niet zo hoog zijn dat verschuldigdheid daarvan aan de toegankelijkheid van het onderwijs in de weg staat. Naar het oordeel van het Hof is de toegankelijkheid van het onderwijs in dit geval voldoende gewaarborgd, gelet op de gezamenlijke hoogte van het schoolgeld en het aircogeld en op het feit dat betaling van het aircogeld niet van invloed is op de (her)inschrijving.
3.9.
De slotsom van het vooroverwogene is dat de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. naar het voorlopig oordeel van het Hof dienen te worden afgewezen. Het Hof zal het bestreden vonnis dan ook vernietigen en opnieuw rechtdoen overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen.
3.10. [
geïntimeerden] c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van SKOA in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld. De proceskosten van SKOA in eerste aanleg zullen worden begroot op Afl. 1.500,00 aan gemachtigdensalaris. De proceskosten van SKOA in hoger beroep zullen worden begroot op
Afl. 1.149,44 aan verschotten en Afl. 5.100,00 aan gemachtigdensalaris.
4. BESLISSING
Het Hof, rechtdoende in kort geding:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende,
- wijst af de vorderingen van [geïntimeerden] c.s.,
- veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van SKOA in eerste aanleg en in hoger beroep, gezamenlijk begroot op Afl. 1.149,44 aan verschotten en Afl. 6.600,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, E.J. van der Poel en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 21 juni 2016.