ECLI:NL:OGEAA:2018:484

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
549 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats in Aruba, waarbij de verdachte op 22 juni 2017 een schot heeft gelost op [slachtoffer 1], wat resulteerde in een schotwond aan het dijbeen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting bekend dat hij heeft geschoten, maar ontkent opzet op de dood. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf jaren, maar het gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad bij de poging tot doodslag op [slachtoffer 1].

Daarnaast is de verdachte beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 2] op 11 mei 2017, waarbij hij met een mes dreigde. Op 28 juni 2017 had de verdachte een vuurwapen in zijn bezit, wat ook ten laste werd gelegd. Het gerecht heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor de bewezenverklaarde feiten, waarbij de ernst van de misdrijven en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd, maar het gerecht hield ook rekening met zijn jeugdige leeftijd en de spijt die hij heeft betuigd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2017 en 12 januari 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes.
De officier van justitie, mr. T. Akkerman, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2 (met uitzondering van de tenlastegelegde gebruikmaking van een wapen), 3 en 4 primair te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
pistool en de twee patronen. Tevens is teruggave gevorderd van de inbeslaggenomen auto van het merk en model Toyota Yaris, gekentekend [kentekennummer], aan [stiefvader]. Ook is teruggave gevorderd aan de verdachte van de inbeslaggenomen mobiele telefoons Samsung LTE/Duos, Samsung S5 en Blu, alsmede aan [supermarkt] van de inbeslaggenomen stapel telefoonkaartjes.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, tenlastegelegd:
Zaak [zaak 1]
1. dat hij op of omstreeks 22 juni 2017 in Aruba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een pistool en/of revolver, althans een vuurwapen, in zijn (boven)been, althans in zijn lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:259 jo. artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 22 juni 2017 in Aruba aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het (boven)been en/of gebroken bot in het been, heeft toegebracht door opzettelijk met een vuurwapen, een schot op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te lossen;
(artikel 2:275 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 22 juni 2017 in Aruba, opzettelijk mishandelend, [slachtoffer 1], met een wapen, te weten een vuurwapen, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening, in zijn (boven)been, althans in zijn lichaam heeft geschoten;
(artikel 2:273 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)
2. dat hij op of omstreeks 11 mei 2017 in Aruba, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening 1931, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar tegen die [slachtoffer 2] gezegd: “Bo kier mi hinka bo awor? Bo kier mi tira bo den frenta? Bo kier mi tira un handgranaat ariba bo cas?” (vrije vertaling: “Wil je dat ik je nu steek? Wil je dat ik je in je voorhoofd schiet? Wil je dat ik een handgranaat op je huis gooi?”), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) een (keuken)mes, althans een scherp voorwerp, tegen de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] geduwd;
(artikel 2:255 van het Wetboek van Strafrecht)
Zaak [zaak 2]
3. dat hij op of omstreeks 28 juni 2017 in Aruba een vuurwapen, te weten een pistool (van het merk Fabrique Nationale) en/of een (of meer) scherpe patro(o)n(en), in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 van de Vuurwapenverordening)
4. dat hij op of omstreeks 27 juni 2017 in Aruba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, een (of meer) schot(en) op een woning, gelegen te [adres], heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:262 jo. artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 27 juni 2017 in Aruba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, een (of meer) schot(en) op een woning, gelegen te [adres], heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:259 jo. artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 27 juni 2017 in Aruba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen, een (of meer) schot(en) op een woning, gelegen te [adres], heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275 jo. artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 27 juni 2017 in Aruba, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening 1931, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar met een vuurwapen, een (of meer) schot(en) op een woning, gelegen te [adres], gelost;
(artikel 2:255 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

A.
Vrijspraak feit 4 primair
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Ter toelichting dient het volgende.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 (https://www.navigator.nl/document/idf48818d0aa394ac8a06032def3a8ebd3?h1=((Voorbedachte%20raad))%2C((voorbedachten%20rade))%2C((Raad%20verwerpt%20het%20beroep.%20Voorbedachte%20raad))&anchor=id-ab23e79c-dbbc-487b-81a0-eaad72e5ed53),
NJ 2014/156 (https://www.navigator.nl/document/id8e79a92d868c4d2db6895f7e06eee5d2?h1=((Voorbedachte%20raad))%2C((voorbedachten%20rade))%2C((Raad%20verwerpt%20het%20beroep.%20Voorbedachte%20raad)))) volgt het volgende kader voor de beoordeling of voorbedachte raad al dan niet bewezen is.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden. Hij leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden. Blijkens getuige [getuige 1] had de verdachte een dag eerder in dezelfde wijk al bedreigende taal geuit met een wapen. Uit de getuigenverklaring van getuige [betrokkene 3] (in samenhang met een telefonische melding die avond) volgt daarnaast dat de verdachte eerder op de avond van de schietpartij een wapen bij zich had. De verdachte heeft voorts tijd nodig gehad om zich vanuit zijn woning naar de woning te [adres] te begeven. De verdachte heeft zich dus kunnen bedenken, terwijl van contra-indicaties niet is gebleken, aldus de officier van justitie.
De verdachte ontkent dat hij heeft geschoten op de woning te [adres].
Naar het oordeel van het gerecht is niet komen vast te staan dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden over zijn besluit om de woning te [adres] te gaan beschieten. Uit de door de officier van justitie naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kan niet geconcludeerd worden dat verdachte zich heeft bezonnen op zijn daad. Het dossier bevat onvoldoende concrete aanwijzingen voor de aanname dat de verdachte eerder die dag of avond het besluit had genomen om op de woning te gaan schieten. Niet valt uit te sluiten dat de verdachte eerst bij het naderen of passeren van de woning te [adres]tot het besluit is gekomen om de woning te gaan beschieten en dat hij daarbij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
B. Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Zaak [zaak 1]
1. dat hij op
of omstreeks22 juni 2017 in Aruba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een pistool
en/of revolver, althans een vuurwapen, in zijn
(boven
)been
, althans in zijn lichaam,heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. dat hij op
of omstreeks11 mei 2017 in Aruba, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening 1931, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar tegen die [slachtoffer 2] gezegd: “Bo kier mi hinka bo awor? Bo kier mi tira bo den frenta? Bo kier mi tira un handgranaat ariba bo cas?” (vrije vertaling: “Wil je dat ik je nu steek? Wil je dat ik je in je voorhoofd schiet? Wil je dat ik een handgranaat op je huis gooi?”), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of (vervolgens) een (keuken)mes, althans een scherp voorwerp, tegen de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] geduwd;
Zaak [zaak 2]
3. dat hij op
of omstreeks28 juni 2017 in Aruba een vuurwapen, te weten een pistool
(van het merk Fabrique Nationale
)en
/of een (of meer)meerderescherpe patro
(o)n
(en
),
in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
4. dat hij op
of omstreeks27 juni 2017 in Aruba, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, een
(of meer)schot
(en)op een woning, gelegen te [adres], heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
Uit het dossier komt het volgende naar voren. In de nacht van 22 juni 2017 werd [slachtoffer 1] in een steeg in de binnenstad van San Nicolaas beschoten. Uit de in het dossier voorhanden zijnde medische verklaring en röntgenfoto’s volgt dat [slachtoffer 1] een schotwond aan zijn rechter boven dijbeen heeft opgelopen en dat de kogel het dijbeenbot deels heeft gebroken.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de bewuste nacht met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten. Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin. Het gerecht volgt de verdediging daar niet in. Door met een vuurwapen vanaf de plek waar verdachte stond (schuin aan de overkant van de weg) een schot in de richting van [slachtoffer 1] te lossen, waarbij deze in zijn dijbeen werd getroffen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] in een vitaal orgaan of de dijbeenslagader zou treffen en dat deze als gevolg van zijn daad zou komen te overlijden. Het gerecht is derhalve van oordeel dat voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer daarmee is bewezen.
Feit 4 subsidiair
Nadat verdachte eerst de schuld in de schoenen van ene [betrokkene 1] heeft proberen te schuiven door te verklaren dat deze [betrokkene 1] de bewuste avond zou hebben geschoten, heeft verdachte nadien zijn verhaal veranderd. Hij heeft later verklaard dat hij met [betrokkene 2] ([naam betrokkene 2]) en [betrokkene 3] ([naam betrokkene 3]) in de auto (een witte Toyota Yaris) was en dat [betrokkene 2] degene is geweest die op de woning had geschoten. Volgens verdachte is hij na het schieten samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] naar Sabana Basora gereden, waar ze door de stiefvader van verdachte zijn opgehaald en naar verdachtes woning in Seroe Patrishi zijn gebracht, waar [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bleven logeren. Voordat het arrestatieteam de volgende dag in zijn huis kwam waren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] al weggegaan en had [betrokkene 2] zijn vuurwapen in de woning van verdachte achtergelaten.
Het gerecht hecht geen geloof aan verdachtes verklaring, nu zijn lezing van de feiten op geen enkele wijze door de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Zo volgt uit de verklaring van getuige [getuige 2], dat zij heeft waargenomen dat verdachte, die zij kende, op de avond van het voorval uit een witte Toyota Yaris stapte, voor de woning ging staan en met een vuurwapen een schot op die woning loste. Zij heeft tevens verklaard dat zij niemand anders met verdachte ter plekke had gezien en dat zij verdachtes gezicht goed heeft kunnen waarnemen omdat de woningverlichting de plek waar verdachte op straat stond goed belichtte.
[betrokkene 3] en [betrokkene 2] voornoemd hebben beiden stellig ontkend die avond in gezelschap van verdachte te zijn geweest.
De verklaring van verdachte wordt ook niet ondersteund door zijn stiefvader [stiefvader]. De stiefvader heeft (uiteindelijk) verklaard dat hij verdachte die avond in Sabana Basora heeft opgehaald. Hij trof daar verdachte aan in gezelschap van een vriend en twee vriendinnen die hij niet kende. Hij heeft ze bij een huis in Cura Cabai afgezet. De stiefvader heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] kent, maar dat zij niet een van de twee vriendinnen was die met verdachte te Sabana Basora waren.
De moeder van verdachte heeft voorts nog verklaard dat verdachte de ochtend van zijn aanhouding (28 juni 2017) alleen thuis kwam en dat hij daarvoor twee dagen niet was thuisgekomen, hetgeen ook niet strookt met het verhaal van de verdachte.
Het gerecht acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de woning in kwestie heeft geschoten.
Door de verdediging is ook nog aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte hoefde er niet vanuit te gaan dat de kogel door een betonnen muur zou gaan, aldus de verdediging. Het gerecht verwerpt het verweer. Ter toelichting dient het volgende.
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij rond 20.15 of 20.20 uur een TV-programma aan het kijken was toen zij een klap hoorde en dat kort hierna haar zoon bij haar in de kamer kwam. [slachtoffer 3] (de zoon van aangeefster) en [slachtoffer 5] hebben beiden verklaard dat zij zich op het moment van de schietpartij in de keuken bevonden, dat de verlichting in de woning en/of de keuken aan was en dat het projectiel niet ver van de plek waar zij in de keuken stonden langs was gegaan. Uit het dossier volgt voorts dat zich (ten minste één) iemand op de veranda voor het huis bevond. Uit het door het Bureau Forensisch Technisch Onderzoek (BFTO) verrichte onderzoek volgt onder meer dat de kogel de wand van de voorgevel tussen de voordeur en een raam heeft doorboord, het projectiel vervolgens door de huiskamer in de richting van de achterzijde van de woning is gegaan en in de keukenwand in het achterste gedeelte is ingeslagen. Uit het BFTO rapport blijkt voorts dat de kogel op ongeveer dezelfde hoogte van de perforatie in de voorwand in de achtermuur van de keuken is ingeslagen. De verdachte heeft vanaf de weg geschoten op het moment dat er iemand in de veranda van de woning zat en de lichten in de woning aan waren. De verdachte heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de kogel door in ieder geval de voordeur of het raam in de voorwand zou gaan en tevens dat de personen die op dat moment in de woning aanwezig waren ([slachtoffer 4], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]), in de schotbaan zouden staan of lopen en door deze kogel dodelijk zouden worden geraakt. Daarmee is de opzet op de dood in voorwaardelijke zin bewezen.

6.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak [zaak 1]
Feit 1, primair
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 2:255, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Zaak [zaak 2]
Feit 3
overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapen-verordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Feit 4, subsidiair
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht.

7.Strafbaarheid van het feit en de verdachte

De verdachte heeft verklaard dat hij heeft geschoten op het slachtoffer [slachtoffer 1] omdat hij zag dat [slachtoffer 1] iets in zijn hand had en hij dacht dat dit een vuurwapen was en [slachtoffer 1] daarmee op verdachte zou gaan schieten. Voor zover de verdachte daarmee een beroep heeft willen doen op putatief noodweer wordt dit verweer verworpen. Het gerecht acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer een vuurwapen in zijn hand had en op verdachte wilde schieten. Het strafdossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij een bierfles pakte en aanstalten maakte om dit naar verdachte te gooien, waarna verdachte schoot. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige 3] en ook getuige [getuige 4] heeft verklaard dat het slachtoffer werd neergeschoten toen hij iets naar de verdachte ging gooien. Blijkens een relaas van de politie van het bekijken van de beschikbare videobeelden is op de videobeelden ook te zien dat het slachtoffer een voorwerp van de grond pakt en aanstalten maakt om dit naar verdachte te gooien. Hieruit kan geenszins worden afgeleid dat bij verdachte de verkeerde veronderstelling is ontstaan dat het slachtoffer met een vuurwapen op verdachte wilde schieten.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de nacht van 22 juni 2017 een ander in het dijbeen beschoten, waardoor het dijbeenbot deels werd gebroken. Enkele dagen later, op 27 juni 2017, heeft verdachte een woning, terwijl de bewoners en een bezoeker in die woning aanwezig waren, beschoten. Verdachte heeft daardoor op twee verschillende tijdstippen anderen van het leven trachten te beroven. Dat de slachtoffers niet dodelijk gewond zijn geraakt mag een buitengewoon gelukkig toeval heten. Slachtoffers van dergelijke misdrijven lijden vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen van een dergelijke traumatische gebeurtenis. Verdachte is geheel voorbij gegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door dergelijke feiten in de samenleving worden veroorzaakt, daar het feiten zijn met een agressief en gewelddadig karakter, die zich op de openbare weg in het bijzijn van omstanders hebben voorgedaan.
Voorts heeft verdachte iemand met de dood bedreigd. Het gerecht rekent het verdachte aan dat hij heeft gekozen voor het gebruik van verbaal geweld. Verdachte heeft door op deze wijze te handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt.
Tevens heeft verdachte een pistool en munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen en munitie kan gevaarlijke situaties met zich brengen en behoort tot een categorie feiten die een ernstige inbreuk maakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten nadele van verdachte geldt dat hij reeds eerder ter zake van geweldsdelicten met gebruikmaking van wapens is veroordeeld.
In verdachtes voordeel geldt dat het gerecht rekening houdt met zijn jeugdige leeftijd en dat hij ten aanzien van feit 1 blijk heeft gegeven spijt te hebben van zijn daad en de ernst en laakbaarheid van zijn handelen in te zien.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

A.
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van het inbeslaggenomen pistool en de patronen zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat het tenlastegelegde met betrekking tot die voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
B.
Teruggave
Voor zover dit nog niet is geschied zal de teruggave worden gelast van de inbeslaggenomen auto van het merk en model Toyota Yaris, gekentekend [kentekennummer] aan de rechthebbende [naam rechthebbende], nu dat motorvoertuig hem toebehoort en het voertuig niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Voorts zal de teruggave worden gelast aan de verdachte van de inbeslaggenomen mobiele telefoons Samsung LTE/Duos, Samsung S5 en Blu, nu die niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
C.
Niet in staat te beslissen
Het gerecht acht zich niet in staat te beslissen over de gevorderde teruggave van de inbeslaggenomen stapel telefoonkaartjes aan [supermarkt], nu zich in het onderhavige dossier geen stukken bevinden ter zake van de herkomst van deze kaartjes.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:62, 1:74, 1:75, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek 4A omschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
acht (8) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
onttrekt aan het verkeerde in rubriek 9A genoemde voorwerpen;
gelast de teruggaveaan de rechthebbende en aan de verdachte van de in rubriek 9B genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Schoemaker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 2 februari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.