ECLI:NL:OGEAA:2018:289

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
BBZ nr. AUA201702665
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen belastingaanslag en aftrekbaarheid premie levensverzekering

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2012, die was opgelegd op 31 maart 2017. Het bezwaar werd ingediend op 3 maart 2017, vóór de dagtekening van de aanslag. Het Gerecht oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat de aanslag ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds tot stand was gekomen.

De kern van het geschil betrof de aftrekbaarheid van de premie van een levensverzekering die de belanghebbende had afgesloten. De belanghebbende stelde dat de premie aftrekbaar was op grond van de Landsverordening inkomstenbelasting, omdat de verzekering zou kwalificeren als een pensioenverzekering. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat het ging om een kapitaalverzekering die niet aan een lijfrente was verbonden, waardoor de premie niet aftrekbaar was.

Het Gerecht oordeelde dat de levensverzekering niet voldeed aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid als pensioenverzekering. De verzekering voorzag niet in periodieke uitkeringen, maar in een eenmalige uitkering, en er was geen verplichting opgenomen in de polis om de uitkering aan te wenden voor de aankoop van een lijfrente. Het Gerecht concludeerde dat de levensverzekering niet als pensioenverzekering kon worden aangemerkt en dat de premie derhalve niet aftrekbaar was. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 23 mei 2018
BBZ nr. AUA201702665
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 maart 2017 over het jaar 2012 een definitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 39.965.
1.2
Belanghebbende is op 3 maart 2017 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 12 september 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 12 oktober 2017 in beroep gekomen tegen de uitspraak op
bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van Afl. 25,- aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft op 15 december 2017 een verweerschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 28 februari 2018 te Aruba is belanghebbende verschenen en namens de Inspecteur is verschenen [ A ]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende (geboren op [geboortedatum]) is sinds 1994 ingezetene van Aruba. Belanghebbende is in 2006 in dienst getreden bij de [ UA ] (waar ze ook in het onderhavige jaar 2012 werkzaam is) en is toen gestart met pensioenopbouw via het Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA). Voor die tijd heeft ze nooit een pensioen opgebouwd.
2.3
Op 1 september 1992 heeft belanghebbende in Nederland een verzekering afgesloten bij Nationale Nederlanden met als einddatum 1 september 2031. De verzekering voorziet in een vaste uitkering op enig in de polis genoemd tijdstip. De premie bedraagt fl. 250 per maand. In het jaar 2012 heeft zij ter zake een premiebedrag van (omgerekend van euro’s naar Arubaanse guldens) Afl. 3.146 (hierna: de premie) betaald.
2.4
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van Afl. 39.695. Zij heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2012 de premie van Afl. 3.146 onder het hoofd “Premies verzekeringen” in aftrek gebracht op haar inkomen. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting de aftrek van de premie geweigerd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de premie in aftrek kan worden gebracht op het inkomen. Belanghebbende meent van wel. Zij heeft de levensverzekering afgesloten met als oogmerk te voorzien in een toekomstig pensioentekort. Volgens belanghebbende is sprake van een pensioenverzekering dan wel een verzekering van lijfrente, zodat de premie op grond van artikel 16, lid 1, sub e van de Landsverordening inkomstenbelasting (LvIB) voor aftrek in aanmerking komt. In het beroepschrift heeft belanghebbende tevens verdedigd dat aftrek mogelijk is op grond van artikel 9, lid 1, sub c LvIB. De Inspecteur is van mening dat de verzekering geen pensioenverzekering is maar een kapitaalverzekering die niet verbonden is aan een lijfrente, zodat de premie niet aftrekbaar is. De Inspecteur betwist niet dat sprake is van een pensioentekort.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar

4.1
Ingevolge artikel 17, lid 1 van de Algemene landsverordening belastingen kan degene die bezwaar heeft tegen een opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet bezwaar indienen bij de Inspecteur. De dagtekening van de aanslag is 31 maart 2017. Het bezwaar is ingediend op 3 maart 2017, dus vóór de dagtekening van de aanslag. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de aanslag ten tijde van het indienen van het bezwaar reeds tot stand was gekomen. Daarvan is hier sprake. De Inspecteur heeft immers op 24 januari 2017 een brief aan belanghebbende geschreven met daarin de mededeling dat bij het regelen van de aanslag is afgeweken. Gelet hierop is het bezwaar ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.2
In artikel 16, lid 1, letter e LvIB is bepaald dat premies van levensverzekering verbonden aan lijfrente, premies van lijfrenteverzekering, of premies van pensioenverzekering die voldoen aan de pensioennormen opgenomen in artikel 9, lid 6, onder voorwaarden tot ten hoogste een bedrag van Afl. 10.000 aftrekbare persoonlijke lasten vormen.
4.3
Van een lijfrenteverzekering is sprake indien de verzekering voorziet in een aanspraak op van het leven afhankelijke vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen. Bij de verzekering van belanghebbende komt slechts een eenmalig vast bedrag tot uitkering. Nu geen recht bestaat op periodieke uitkeringen, doch slechts op uitkering van een vast bedrag kan de verzekering van belanghebbende niet aangemerkt worden als een lijfrenteverzekering in de zin van artikel 16, lid 1, letter e LvIB.
4.4
Van een levensverzekering verbonden aan lijfrente kan slechts worden gesproken indien de uitkering op de levensverzekering uitsluitend kan worden aangewend voor de aankoop van een lijfrente. Die verplichting moet in de polis zijn opgenomen. Bij de polis van belanghebbende is dat niet gebeurd. Het staat belanghebbende vrij om nadat het verzekerde bedrag is uitgekeerd al dan niet een lijfrente aan te kopen. Daarmee is de levensverzekering niet verbonden aan een lijfrente en is aftrek op die basis uitgesloten.
4.5
Tenslotte moet de vraag beantwoord worden of de verzekering van belanghebbende een pensioenverzekering vormt in de zin van artikel 16, lid 1, letter e LvIB. Volgens belanghebbende moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Ze heeft in dat verband aangevoerd dat het primaire doel van de verzekering is om te voorzien in een toekomstig pensioentekort, dat het de bedoeling is om de verzekering uiterlijk bij haar pensioenleeftijd tot uitkering te laten komen en dat de term “pensioen” in de algemene voorwaarden wordt gebezigd. Bovendien is in de informatiefolder de verzekering aangeduid als “Pensioenaanvulling met flexibele pensioendatum” en als “een pensioenverzekering met lijfrenteclausule”.
4.6
Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. Een pensioenverzekering kan, voor zover hier van belang, slechts tot stand komen en een pensioen kan slechts opgebouwd worden door tussenkomst van een werkgever. Het is de werkgever die met een instelling een premieovereenkomst, houdende bepalingen met betrekking tot de (pensioen)verzekeringsovereenkomst van zijn werknemers, afsluit dan wel ervoor zorgt dat de werknemer kan deelnemen in een ondernemingspensioenfonds van de werkgever. Zie artikel 2 van de Landsverordening Algemeen pensioen (LvAP). Slechts met inachtneming van dit door de werkgever geschapen kader kan een werknemer vrijwillig, binnen de grenzen van de wet en de pensioenovereenkomst, (vrijwillige) pensioenpremies storten die op grond van artikel 16, lid 1, letter e LvIB voor aftrek in aanmerking kunnen komen. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever van belanghebbende op enige wijze betrokken is geweest bij de door belanghebbende afgesloten verzekering, zodat aftrek als pensioenpremie niet mogelijk is. Daar komt bij dat een pensioenverzekering dient te voorzien in een pensioenkapitaal dat uitsluitend kan worden aangewend voor de aankoop van een lijfrente. Dat is bepaald in artikel 11 LvAP. Die verplichte aanwending dient te zijn neergelegd in de verzekeringsovereenkomst, hetgeen in het geval van belanghebbende niet is gebeurd (zie 4.4). Ook dat aspect leidt ertoe dat geen aftrek als premie van pensioenverzekering mogelijk is. Het Gerecht merkt bij het voorgaande ten overvloede op dat de LvAP weliswaar pas sinds 2012 toepassing vindt en dat er daarvóór geen heldere wettelijke pensioenomschrijving was, maar dat ook toen naar maatschappelijke opvattingen en spraakgebruik alleen van pensioen sprake was in de verhouding werkgever-werknemer (vergelijk Raad van Beroep voor Belastingzaken, 3 september 2010, ECLI:NL:ORBBNAA:2010:BQ8877) en bij een recht op een lijfrente vanaf pensioengerechtigde leeftijd.
4.7
Nu de door belanghebbende afgesloten levensverzekeringsovereenkomst niet aangemerkt kan worden als een pensioenverzekering kan, alleen daarom al, ook geen aftrek op basis van artikel 9, lid 1, letter c LvIB plaatsvinden.
4.8
De verwijzing naar de informatiefolder kan belanghebbende evenmin baten, reeds vanwege het feit dat een algemene folder van een verzekeringsmaatschappij geen in rechte te honoreren vertrouwen kan wekken over de aftrekbaarheid van bepaalde bedragen. Dat tenslotte in de algemene voorwaarden het woord “pensioen“ genoemd staat, leidt ook niet tot een ander oordeel nu die benaming niet expliciet ziet op de verzekeringsovereenkomst van belanghebbende.
4.9
Gelet op al het hetgeen hiervoor is overwogen is het gelijk aan de Inspecteur en is het beroep ongegrond.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b, eerste lid Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c, tweede lid Landsverordening beroep in belastingzaken).