ECLI:NL:OGEAA:2018:1

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
GAZA nr. AUA201701989
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar tijdens disciplinaire procedure wegens verdenking van ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster tegen de schorsing die haar was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De schorsing was het gevolg van een landsbesluit van 24 juli 2017, waarbij klaagster met ingang van de dag na de dagtekening in haar ambt was geschorst. Klaagster maakte bezwaar tegen deze schorsing, stellende dat er geen concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim was, maar enkel een vermoeden. De zaak werd behandeld op 4 december 2017, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

Het gerecht overwoog dat de schorsing was gebaseerd op artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat het bevoegde gezag toestaat om een ambtenaar te schorsen wanneer het belang van de dienst dat vordert. Het gerecht concludeerde dat er voldoende grond was voor de schorsing, gezien de concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim die voortkwam uit een disciplinair onderzoek naar klaagster. Dit onderzoek was gestart naar aanleiding van vermoedens van omkoping en andere strafbare feiten.

De rechter benadrukte dat de schorsing niet langer mag duren dan noodzakelijk en dat de verweerder voortvarendheid moet betrachten in het disciplinaire onderzoek. Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar van klaagster ongegrond, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak van 8 januari 2018
GAZA nr. AUA201701989
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mrs. Chris F.J.K. Lejuez en P.A.P.J. van der Biezen,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 juli 2017 no. 6, heeft verweerder klaagster met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit in haar ambt geschorst, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit landsbesluit (hierna: de bestreden beschikking) heeft klaagster op 15 augustus 2017 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 2 oktober 2017 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 december 2017, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.A.P.J. van der Biezen en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de haar opgelegde schorsing en stelt zich daarbij - samengevat - op het standpunt dat de bestreden beschikking is gebaseerd op een vermoeden van plichtsverzuim maar geen concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim is gesteld. Voorts meent klaagster dat het enkele feit dat een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en in dat verband bij het huis en de werkplek van klaagster onderzoek is verricht onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat sprake is van een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim en er moet worden getwijfeld aan haar integriteit en het vertrouwen in haar dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is om haar de werkzaamheden te laten blijven verrichten. Klaagster wijst er daarbij op dat zij is aangesteld bij de Directie Luchtvaart en de verdenkingen betrekking hebben op haar functie als aan de (toenmalige) minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid.
2.2
De in de bestreden beschikking vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Volgens deze bepaling kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82 van de Lma, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst dat vordert. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van het bevoegde gezag om een ordemaatregel te treffen.
2.3
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel [1] .
2.4
Wat betreft de vraag of in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestond, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klaagster gepleegd plichtsverzuim. Vermoed wordt - zo blijkt uit de bestreden beschikking - dat klaagster betrokken is geweest bij mogelijke gevallen van actieve en passieve vormen van omkoping waarbij giften, beloften en/of diensten zijn aangenomen. Verweerder heeft ter zitting de beschikking nader onderbouwd door overlegging van de beschikking van de rechter-commissaris in strafzaken van 7 september 2017 waarbij de bewaring van klaagster werd bevolen. Uit die beschikking blijkt van voldoende ernstige bezwaren dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan ambtelijke begunstiging, ambtelijke omkoping, oplichting en/of valsheid in geschriften. Niet gezegd kan daarom worden dat het klaagster niet duidelijk was wat de reden van de schorsing was.
2.5
Naar het oordeel van het gerecht gaat het in deze ook om een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinaire onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. Het gerecht merkt in dit verband echter wel op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek.
2.6
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop, geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 8 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).

Voetnoten

1.Vergelijk. Centrale Raad van Beroep d.d. 16 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8683