ECLI:NL:OGEAA:2017:755

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
2778 van 2016 / AUA201601515
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door de man, en het vaststellen van een omgangsregeling. De man, vertegenwoordigd door advocaat R.L.F. Dijkhoff, verzocht om toestemming om de minderjarige, die niet erkend is, te erkennen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat G.L. Griffith, verzette zich tegen de erkenning en stelde dat dit schadelijk zou zijn voor de minderjarige. De procedure omvatte verschillende ingediende stukken, waaronder rapporten van de Voogdijraad en pleitaantekeningen. Het gerecht oordeelde dat de man de verwekker van de minderjarige is en dat de erkenning niet in strijd is met de belangen van de minderjarige of de moeder. De moeder had onvoldoende feiten aangedragen om aan te tonen dat de erkenning schadelijk zou zijn. Het gerecht verleende de man vervangende toestemming om de minderjarige te erkennen, met de bepaling dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder zou behouden. Daarnaast werd een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met de minderjarige, te beginnen met wekelijkse bezoeken. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het gerecht de belangen van alle betrokken partijen zorgvuldig afwoog.

Uitspraak

Beschikking van 26 september 2017
behorend bij EJ nr. 2778 van 2016 / AUA201601515
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[de man],
wonende in Aruba,
VERZOEK,
gemachtigde: de advocaat R.L.F. Dijkhoff,
tegen
[de vrouw],
wonende in Aruba,
VERWEER, hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: de advocaat G.L. Griffith.
Belanghebbenden:
[de minderjarige],de minderjarige,
DE VOOGDIJRAAD, in zijn hoedanigheid van bijzonder curator.

1.DE PROCEDURE

Het verloop de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 8 november 2016;
  • de producties zijdens de moeder, ingediend op 9 februari 2017;
  • de producties zijdens de man, ingediend op 10 februari 2017;
  • het advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand, overgelegd op 13 februari 2017;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 14 februari 2017, waaruit blijkt dat zijn verschenen partijen in persoon bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd, de ambtenaar van de Burgerlijke Stand bij [jurist] en de Voogdijraad bij [raadsonderzoeker];
  • het rapport van de Voogdijraad, ingediend op 9 mei 2017;
  • de formulieren van de Voogdijraad, ingediend op 30 mei 2017;
  • de akte uitlating van de bijzondere curator, ingediend op 12 juni 2017;
  • de producties zijdens de moeder, ingediend op 30 juni 2017;
  • de griffiersaantekeningen van de voortzetting behandeling achter gesloten deuren van 4 juli 2017, waaruit blijkt dat zijn verschenen partijen in persoon bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd en mevrouw [medewerker] en [jurist] namens de Voogdijraad;
  • de pleitaantekeningen zijdens de moeder, overgelegd op 4 juli 2017.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

Uit de moeder is op [geboortedatum] 2014 in Aruba geboren [de minderjarige] (hierna: de minderjarige). De minderjarige is niet erkend. De moeder en de man waren bij geboorte van de minderjarige zelf minderjarig en onbevoegd tot het uitoefenen van het gezag. De grootmoeder moederszijde is benoemd tot voogdes over de minderjarige.

3.HET VERZOEK

Het – ter zitting gewijzigd – verzoek strekt ertoe om de man vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige te erkennen en om een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vast te stellen.

4.DE BEOORDELING

Vervangende toestemming tot erkenning

4.1
Ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) dient in zaken van afstamming het minderjarig kind vertegenwoordigd te worden door een daartoe door het gerecht benoemde bijzondere curator. De Voogdijraad heeft zich ter zitting van 14 februari 2017 bereid verklaard als bijzondere curator van de minderjarige op te treden.
4.2
Het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning is gebaseerd op artikel 1:204, lid 3 van het BW. Voor zover hier van belang, kan ingevolge deze bepaling de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen worden vervangen door de toestemming van dit gerecht, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van de minderjarige. Hiermee is naar het oordeel van het gerecht het verwekkerschap van de man afdoende vast komen te staan.
4.4
De moeder heeft zich verzet tegen een erkenning door de man, omdat het belang van de minderjarige door de erkenning geschaad zal worden, vanwege het meebrengen van grote gevoelens van onveiligheid, stress en onzekerheid bij de moeder. De moeder is ook tegen het wijzigen van de geslachtsnaam van de minderjarige naar die van de man.
4.5
Het gerecht overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel de minderjarige als de verwekker er recht op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en het recht van de man op erkenning van de minderjarige moeten worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw en de minderjarige bij niet-erkenning.
Het belang van de vrouw is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning is op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad 16 februari 2001, NJ 2001, 571) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
4.6
De vraag die voorligt, is of de voorgenomen erkenning de belangen van de minderjarige en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden.
4.7
Het is aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van de man. Naar het oordeel van het gerecht heeft de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij toewijzing van het verzoek van de man de verhouding tussen de minderjarige en haar verstoord zal worden. Anders dan de moeder kennelijk meent, is family life tussen de verwekker en het kind geen vereiste om in aanmerking te komen voor vervangende toestemming. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat de bijzonder curator zich op het standpunt heeft gesteld dat door de voorgenomen erkenning de minderjarige geen risico zal lopen belemmerd te worden in haar evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling, en de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige niet zullen worden geschaad. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de erkenning door verzoeker, de belangen van de minderjarige niet zal schaden.
4.8
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gerecht toestemming zal verlenen opdat de man de minderjarige kan erkennen.
4.9
Ingevolge artikel 1:5 Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) is de geslachtsnaam van een kind die van zijn vader, en anders die van de moeder. Conform het geldende (namen)recht krijgt de minderjarige bij de erkenning dus de geslachtsnaam van de vader.
4.1
Algemeen aanvaard is dat het huidige Arubaanse namenrecht discriminatoir is naar geslacht. De moeder van een kind wordt in het huidige namenrecht achtergesteld bij de vader zonder dat daarvoor voldoende rechtvaardiging is. Deze vorm van vrouwendiscriminatie is verboden in artikel I.1 van de Staatsregeling van Aruba, opgenomen in Hoofdstuk I: Grondrechten. Ingevolge artikel 1.22 van de Staatsregeling van Aruba vinden wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met de bepalingen van hoofdstuk I. Bovendien is er strijd met drie verdragen waarbij Aruba is aangesloten, te weten het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM: artikel 14 jo artikel 8 en artikel 1 Protocol nr. 12), het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR: artikel 26) en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag: artikel 16).
Recentelijk heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een met deze zaak vergelijkbaar geval beslist dat ter gelegenheid van de erkenning door de vader artikel 1:5 lid 1 BWA buiten toepassing dient te blijven en dat het kind de geslachtsnaam van de moeder behoudt (vgl. Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 24 mei 2016, Ghis 76879 – EJ 2296/14 – H 406/15).
4.11
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder zal behouden. Gelet hierop zal het gerecht bepalen dat ter gelegenheid van de erkenning door de man van de minderjarige artikel 1:5 lid 1 BWA buiten toepassing blijft, en dat het kind de geslachtsnaam van de moeder (Vrolijk) behoudt.
Gezag
4.12
Het verzoek met betrekking tot het gezag is ter zitting ingetrokken, zodat het gerecht hierover geen beslissing zal nemen.
Omgang
4.13
Ingevolge artikel 1:377a BWA hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij een van de in lid 3 genoemde gronden zich voordoen.
4.14
Uit het rapport van de Voogdijraad is gebleken dat het in het belang van de minderjarige is om omgang met de man op te bouwen
.De moeder heeft geen bezwaar tegen de voorgestelde omgangsregeling, waarbij deze wordt opgebouwd, maar stelt dat de overgangsperiode niet heeft plaatsgevonden. De man zal nogmaals in de gelegenheid worden gesteld om omgang met de minderjarige op te bouwen zoals vastgesteld door de Voogdijraad.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
verleent de man [de man], geboren op [geboortedatum] 1998 in Aruba, bij gebreke van toestemming van de moeder, vervangende toestemming om de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in Aruba te erkennen, met dien verstande dat ter gelegenheid van de erkenning door de man artikel 1:5 lid 1 BWA aldus buiten toepassing blijft dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder [geslachtsnaam moeder] behoudt;
bepaalt de omgangsregeling tussen de man [de man] en de minderjarige [de minderjarige] als volgt:
- ingaande heden één keer per week gedurende 2 uren, wisselend bij de vader of de moeder thuis, of bij een recreatieplek,
- ingaande november 2017 bij de vader thuis, van 14:00 uur tot 17:30 uur, zonder de aanwezigheid van de moeder of de voogdes,
- ingaande december 2017 uitbreiden met 1 zaterdag of zondag per maand, van 10:00 uur tot 17:00 uur,
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, ter zitting van 26 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.